<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Mam bestuurt de auto met één hand. Ze zegt: ‘Je bent nooit te oud voor een ijsje, toch?’
Zeska haalt haar schouders op. Ze heeft twee bolletjes en neemt van allebei tegelijk een hap. Chocoladeroomijs en citroensorbet.
Langs de weg strekt zich al minutenlang een prikkeldraadhek uit. Er hangt af en toe een bord aan. Iets dat eindigt met LEVENSGEVAAR.
‘Hoe oud ben je nu eigenlijk?’ vraagt mam.
Zeska zucht. ‘Ben je dat echt vergeten of wil je nu één of ander diepgaand gesprek beginnen?’
Mam lacht. ‘Gaan we puberen?’
Langzaam breekt Zeska het ijshoorntje in stukjes. Ze heeft gelezen in één of ander meidenblad dat ze nu ieder moment voor het eerst ongesteld kan worden. Maar dat is alweer een tijdje geleden. Ze weet niet meer precies hoe lang geleden eigenlijk.
Het ijsje is op. Langs de weg is nog steeds prikkeldraad voor het bos gespannen.
`|` [[Volgende|0103]]
`|` [[Vorige|0101]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Z: ‘Ik ben je buurmeisje niet.’
D: ‘Je heet Zelda? Speel je computerspelletjes?’
Z: ‘Zeska.’
D: ‘Zeska? Wat is dat nou voor naam?’
Z: ‘Gewoon. Zeska. Maar ik ben je buurmeisje niet.’
D: ‘Je woont tegenover mij.’
Z: ‘Hoezo? Aan de overkant is alles afgebrand.’
D: ‘Oh. Dat. Dat was het bos.’
Z: ‘En een hele rij huizen.’
D: ‘Een bosbrand. Niks aan te doen. Ik woon tijdelijk even bij mijn moeder. Maar ik ben de buurjongen.’
Z: ‘En je heet?’
D: ‘Oh. Daan. In welke klas zit je?’
Z: ‘Het is nog vakantie.’
D: ‘Over drie weken is het pas zomervakantie.’
Z: ‘Volgens mijn moeder is het nu vakantie.’
D: ‘Echt? Zullen we moeders ruilen dan?’
Z: ‘Nee.’
D: ‘Jammer. Maar na de vakantie? Naar welke klas ga je dan?’
Z: ‘Kom je hier nou elke dag? Je huis is toch weg?’
D: ‘Jij gaat toch ook naar het lyceum?’
Z: ‘Een bosbrand dus.’
D: ‘Vind jij dit ook zo‘n kutbuurt?’
Z: ‘Hoe kwam dat dan, die bosbrand?’
D: ‘Ik moet gaan. Doei, Zelda.’
Z: ‘Zeska!’
`|` [[Volgende|0202]]
`|` [[Vorige|0108]]<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Aysel zet een tafeltje en een stoel in de hoek van de nieuwe kamer van haar dochter. Ze opent de gordijnen.
Haar dochter ligt nog op bed en vertelt Aysel dat ze heeft gedroomd. Gedroomd dat zij tweeën ergens op een parkeerplaats een voetbal over en weer trapten. Langzaam, alsof ze zich verveelden. En dat er een militair langsfietste.
Nog maar een paar dagen geleden is dat ook echt gebeurd. Maar Aysel zegt niets.
Ze vertelt haar dochter niets, want die moet toch ergens zelf beginnen. Aysel hoopt alleen wel dat ze wat minder klunzig wordt.
Dochter. Ze moet dit meisje (vijftien, zestien jaar oud misschien?) haar dochter noemen.
Ook waar ze zelf niet bij is. Juist dan.
`|` [[Volgende|0104]]
`|` [[Vorige|0102]]<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Aysel brengt meer uren in de bunkers door dan haar functie haar voorschrijft. Zelfs nu de kunstcollecties van de rijksoverheid ook aan haar zorg zijn toevertrouwd, naast het reguliere defensiematerieel. Tot een week geleden, tot ze een dochter in het leven riep, kwam Aysel zelfs nauwelijks in haar eigen huis. De verhuisdozen hebben daar jarenlang dichtgeplakt in hun kamers gestaan.
Aysel loopt haar ronde met een sleutelbos tussen de verbrande bomen. De lucht wordt stil. De temperatuur daalt met iedere stap die ze dieper onder de grond zet. Ze neemt de kou mee voorbij iedere branddichte deur.
Aysel heeft geen bevel om deze zaken te beschermen tegen de buitenwereld, of de buitenwereld tegen deze zaken. Alles moet alleen blijven zoals het is, waardevast.
`|` [[Volgende|0105]]
`|` [[Vorige|0103]]<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Als eerste nam Aysel twee schoenendozen vol cassettebandjes met gedateerde popmuziek mee uit de bunker. Ze vond als inspecteur dat die daar niet thuis hoorden.
De cassettebandjes waren kopieën van kopieën, geen onvervangbare originelen. Deze zaken namen ruimte in beslag die waardevoller was dan de zaken zelf.
Wie zou ze missen na een oorlog of een ramp?
Ik, bedacht Aysel.
En zulke zaken had ze liever dicht bij zich, op een plek waar ze weliswaar verloren konden gaan, dan ergens veilig diep onder de grond.
`|` [[Volgende|0106]]
`|` [[Vorige|0104]]<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Het slapende meisje had Aysel aangetroffen in kelder 6K, een zaal met achtenveertig bedden en één klein wastafeltje. Verlaten sinds het einde van de Koude Oorlog.
Veel te jong om hier al zo lang te zijn.
Aysel kon haar niet classificeren. Moest ze naar het depot met modernistisch beeldhouwwerk? Of bij de patiëntendossiers en weefselmonsters?
Ze maakte het meisje uiteindelijk wakker, maar het zei verder niets, deed niets. Aysel bracht het naar de opslag van vormgeving. Daar kwam nooit iemand, daar kon ze het meisje rustig laten bijkomen tussen de Gispenstoelen en Memphislampen.
Het meisje was nog in prima conditie. In drie dagen volstonden één stiekem ijsje en een paar tijdschriften.
Nu nog een coherent verhaal.
`|` [[Volgende|0107]]
`|` [[Vorige|0105]]<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Aysel hoopt dat dit wezen, haar wezen, geen talent zal blijken te hebben voor wat dan ook.
Ze wil zichzelf niet vragen of ze moet trainen, uitputten, afmatten tot bloedens toe wat misschien niet eens kan bloeden.
En ze wil zichzelf ook niet vragen of ze dan liefdevol moet negeren wat hem later misschien dan weer zal verwijten dat het nooit volledig tot wasdom heeft kunnen komen.
`|` [[Volgende|0108]]
`|` [[Vorige|0106]]<h1>Dingen die niet echt waren</h1>
|titelpagina>[`|` [[01 Een half gesmolten brievenbus|0101]]
`|` [[02 Computerspelletjes|0201]]
`|` [[03 Cassettebandjes|0301]]
`|` [[04 Een blauw scherm|0401]]
`|` [[05 Een flard vacht en ingewanden|0501]]
`|` [[06 Twee identieke zwarte dozen|0601]]
`|` [[07 Namen, gebeurtenissen, gedachten|0701]]
`|` [[08 Medicijnen|0801]]
`|` [[09 De vleermuizen|0901]]
`|` [[10 Het oefenterrein|1001]]
`|` [[11 Mieren|1101]]
`|` [[12 Kindertekeningen|1201]]
`|` [[13 De deuropening|1301]]
`|` [[14 Iemand in huis|1401]]
`|` [[15 Een logeerkamer|1501]]
`|` [[16 Dinsdag|1601]]]
`|` [[Over dit verhaal|Over]]
<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Zeska schuift het gordijn een klein stukje opzij.
‘Mam,’ zegt ze, ‘waarom is alles aan de overkant van de straat afgebrand?’
Mam zet de laatste doos op de vloer van Zeska's kamer en geeft geen antwoord.
‘Mam? Kan dat ook aan deze kant van de straat gebeuren?’
Mam kijkt niet uit het raam, niet naar de roetsporen op de stoeptegels. Ze controleert alleen of alle dozen zo zijn gestapeld dat hun opschrift goed leesbaar is:
KLEDING
BOEKEN
KNUFFELS
Zeska wil er eentje open maken.
‘Uitpakken komt morgen wel,’ zegt mam. ‘Wil je een ijsje gaan halen?’
Dat doen ze als ze Zeska ergens om wil troosten.
Zeska sluit de gordijnen weer. Ze was niet verdrietig, maar ze wordt het wel een beetje nu ze mam de trap af ziet lopen. Ze weet niet hoe dat komt.
Buiten draait mam drie sloten op de voordeur dicht. Zeska wacht ondertussen op de stoep en probeert het huisnummer te ontcijferen op een half gesmolten (en weer gestolde) brievenbus aan de overkant.
`|` [[Volgende|0102]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Het begon ooit met Daan op een ochtend dat hij na de pauze niet meer naar binnen ging.
Gewoon. Geen idee waarom. Hij bleef gewoon zitten op de oude dode boom die als speeltoestel midden op het schoolplein lag.
Zo begon het.
Hij hoorde de juf roepen: ‘Daan, de pauze is voorbij!’
Gegiechel van de rest van groep drie op de achtergrond.
‘Kom, de les begint weer.’
Gelach.
‘Kom op, naar binnen jij.’
Gejoel.
‘Ik waarschuw nog één keer!’
Geschreeuw. Steeds meer kinderen die zijn naam steeds sneller herhaalden.
‘Daan! Dit is je laatste kans!’
Maar ze zou hem nooit komen halen.
Zo begon het met hem. Hij kwam overeind en liep stampend heen en weer over de boomstam, in het volle zicht van de hele school, en deed heel hard iets tussen lachen en brullen in. Gewoon.
Hij kon er niet mee ophouden, al bleef iedereen naar hem kijken. Uiteindelijk kwam zijn vader het schoolplein op en sleurde die hem weer terug de klas in.
`|` [[Volgende|0203]]
`|` [[Vorige|0201]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Toen het eenmaal met Daan begonnen was, hoorde hij ‘s nachts stemmen buiten. Geschreeuw, meestal. Soms brandde er licht tussen de bomen, waar geen huizen stonden of wegen liepen. Soms klonken er schoten. Gedurende de rest van het schooljaar sliep Daan slecht.
Op een zaterdagochtend, vlak voordat hij naar groep vier zou gaan, verscheen mama niet aan de ontbijttafel. Een weekendje weg, zei zijn vader. En zijn ouders hadden geen ruzie, zei zijn vader, ze hadden alleen wat discussies.
Daan propte zichzelf vol met croissants (voor de zekerheid), pakte het grootste mes dat hij kon vinden (toen zijn vader de keuken verlaten had), trok zijn winterjas aan (het was eind mei) en liep naar buiten.
`|` [[Volgende|0204]]
`|` [[Vorige|0202]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Nee, natuurlijk ging hij zijn moeder niet zoeken. Ze was weg, klaar. Nu durfde Daan eindelijk het bos in, wat nooit mocht van haar.
Wat kon daar zo kwaadaardig zijn? Waarom liep er prikkeldraad langs hun tuin, achter hun zwembad?
Het bos aan de andere kant van het prikkeldraad was geen bos, dat bleek het te zijn.
Het was een oefenterrein. Een oefenterrein waar mensen denkbeeldige oorlogen uitvochten, zich camoufleerden voor onzichtbare vijanden, waar ze wapens leegden en strategieën loslieten op tegenstanders die nergens waren.
Niemand schoot op hem, of op de reeën die in de schemering ronddwaalden.
`|` [[Volgende|0205]]
`|` [[Vorige|0203]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
‘Auw. Ik was gewoon een weekendje weg. Net als mama. Auw. Laat los.’
Daans vader sleurde hem door de achtertuin heen, langs het zwembad, zei niets en droeg alleen mama‘s roze badjas.
‘Daar ben je! Je vader was zo bezorgd.’
In de keuken haalde een vreemde vrouw croissantjes uit hun oven. Ze droeg zijn vaders grijze badjas.
Mama was nergens te bekennen.
`|` [[Volgende|0206]]
`|` [[Vorige|0204]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Daan voelde zich vreselijk toen hij een spelcomputer in zijn slaapkamer aantrof. Het was zijn eigen schuld, hij had ‘m vorig jaar voor de Kerst uit alle speelgoedfolders geknipt. Hij wist hoeveel honderd gulden het zijn vader had gekost.
‘Omdat je zo lief bent geweest,’ zei zijn vader.
Zo lief om niets tegen mama te zeggen, over dat weekend. En de weekenden daarna.
Hij deed zo zijn best.
Zijn vader speelde niet mee. Die vroeg alleen of het goed ging. Of hij die kerker al had opgelost. Dat monster verslagen. De volgende wereld bereikt.
Uiteindelijk was het zijn moeder die hem op een maansdagochtend een paar maanden later weer meesleurde, weg van zijn beeldscherm, mee haar verhuiswagen in. Op de spelcomputer na had ze zijn slaapkamer helemaal leeggehaald.
`|` [[Volgende|0207]]
`|` [[Vorige|0205]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Zeska pauzeert het spel.
Hun alter ego‘s op het televisiescherm stellen niets voor - ze zijn twee hoopjes binaire blokjes, zij en haar buurjongen.
‘Dit is geweldig,’ zegt ze.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Apparaat uit de fokking Koude Oorlog. Vandaag of morgen houdt ie ermee op.’ Hij tikt wat op de knoppen van zijn controller. Er komt niets in beweging.
Ze drukt weer op Start.
Ze trekken samen verder door een houterig bos, door knipperende kerkers. Verzamelen toverdrankjes, sleutels en wapens.
Het is gedateerd, het is primitief, ze gaan er helemaal in op.
`|` [[Volgende|0208]]
`|` [[Vorige|0206]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
Zeska pauzeert het spel opnieuw.
Op de onderkant van haar controller zitten allemaal kleine putjes, in een patroon van halfronde bogen.
‘Zijn dit nou tandafdrukken?’
Haar buurjongen bloost. En daardoor bloost zij ook. Hij trekt de kabels van de controllers los, kruist ze en steekt ze weer terug. Hij duwt de andere controller in haar handen. Met een gladde onderkant.
‘Ik heb het allemaal al uitgespeeld,’ zegt hij. ‘Mij krijg je niet meer op de kast.’
`|` [[Volgende|0209]]
`|` [[Vorige|0207]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
De buurjongen leidt haar langs de half gesmolten brievenbus door de voortuin. Geblakerde slakkenhuisjes knarsen onder haar voeten.
Zeska stapt door wat ooit een deuropening was, hij springt over de muurresten heen.
Ze vraagt waar hij sliep, hij doet alsof hij haar niet hoort. Hij loopt verder, in een rechte lijn naar een rij verkoolde boomstammen.
Ze haast zich achter hem aan en dan verdwijnt de grond onder haar.
Ze gilt, landt op haar buik, met één been bungelend in een betegelde kuil, onder een verschroeid dekzeil.
‘Oh. Ja. Kijk uit voor dat klotezwembad.’
Zijn voetstappen vallen stil. ‘Zeska?’
Hij komt terug, trekt haar omhoog. ‘Kun je staan?’
Ze knikt. Alles doet het nog.
Hij laat haar los en klopt wat as van zijn handen. ‘Weer zo‘n geweldig idee van mijn vader. Neemt de hele achtertuin in beslag.’
Op de bodem ligt een laag zwart water. Hij doet zijn gulp open en piest erin.
‘Driemaal raden bij wie de klassenfeestjes altijd gegeven moeten worden.’
Ze wil iets vragen (ze weet nog niet wat) maar hij loopt alweer van haar weg: ‘Nou, kom. Ik zou je iets laten zien, weet je nog?’
Bij het prikkeldraad kijken ze allebei tegelijk nog even om. Haar buurjongen grinnikt. ‘Hij zei dat het huis meer waard zou zijn, met een zwembad. Mijn vader. Op papier. Zeg dat maar tegen de verzekering.’
`|` [[Volgende|0210]]
`|` [[Vorige|0208]]<h2>`|` 02 Computerspelletjes</h2>
‘Je bent alleen maar bang omdat iemand het woord LEVENSGEVAAR op een hek heeft gehangen,’ zegt hij.
Haar buurjongen pakt haar pols vast en trekt haar mee over het oefenterrein, langs een metershoge betonnen wand vol kogelinslagen.
Zeska werpt nog een blik op het landschap achter hen. Het bos dat geen bos is, waar alleen nog schaduwen van bomen overeind staan.
‘Wat als ze aan het trainen zijn?’
‘Dan hadden we ze allang horen schieten.’
‘Patrouilleren ze hier niet?’
‘Niemand kan overal tegelijk zijn.’
Hij duwt haar door een deurvormig gat. Daarachter is niemand, zand en nog meer blinde muren.
Hij gebaart haar om naast hem op de grond te gaan zitten.
‘Wat wilde je me laten zien dan?’ vraagt ze.
‘Je ziet het niet hè?’
Ze kijkt nog een keer om zich heen. ‘Wat niet?’
Hij gaat liggen. ‘Het mooiste plafond van de wereld.’
Ze kijken samen omhoog. Boven de muren zweven trage wolken en tuimelen zwaluwen.
Naast zich hoort ze hem lachen. Een soort van lachen.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0301]]
`|` [[Vorige|0209]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
Zeska is alleen, thuis. Op zolder.
Mam is weer aan het werk. Mam werkt in het bos, heeft ze gezegd. Het verbrande bos. Daar liggen bunkers die ze beheert. Zeska wilde met haar mee, maar volgens mam was er niets te beleven. ‘Die bunkers worden alleen nog maar gebruikt voor opslag. Ze zijn nog saaier dan de gemiddelde zolderkamer.’
De deur van de zolderkamer ging moeilijk open, want de hele vloer was bedekt met multomappen en verhuisdozen.
Op één doos stond geschreven: OOIT.
In die doos heeft Zeska een walkman en twee schoenendozen gevonden. In die schoenendozen zitten cassettebandjes.
De cassettebandjes zijn geordend in hoesjes met op maat gemaakte inlegvelletjes die door een typemachine zijn gehaald. Iemand heeft fases gehad van witte velletjes knippen, rode velletjes knippen, groene velletjes knippen. Iemand heeft fases gehad van typen in hoofdletters en typen in kleine letters. Letters die inmiddels alweer vervagen.
En iemand heeft op sommige bandjes iets heel anders opgenomen dan de muziek die op de etiketten wordt beschreven. Een gesprek tussen twee stemmen. En één stem klinkt als die van mam.
`|` [[Volgende|0302]]
`|` [[Vorige|0210]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
<i>A: Blondie - Parallel Lines
B: Siouxsie and The Banshees - Kaleidoscope</i>
A: ‘Dus jullie noemen het <i>kunstwerken</i>?’
B: ‘Wij noemen <i>hen</i> kunstwerken.’
A: ‘En dan?’
B: ‘Ze zijn hun gewicht waard in goud. Meer dan dat. Misschien zelfs meer dan mensen.’
A: ‘Waar worden jullie exemplaren dan voor ingezet?’
B: ‘Ze kunnen iemands geliefde zijn. Of een broer of zus, of een kind - een min of meer volwassen kind dan - of de vader of moeder die ze liever hadden gehad… Of gewoon iemand die er altijd is.’
A: ‘Ik kan me niet voorstellen dat het ooit zo is bedoeld.’
B: ‘Maar zo werken ze wel.’
A: ‘Ik begrijp het niet. Hoe kun je ermee omgaan alsof het-’
B: ‘Ze voorzien in een behoefte. Voor sommige van mijn cliënten is het zelfs de enige therapie die werkt. Je hebt het zelf gezien, aan de buitenkant zijn kunstwerken niet van echt te onderscheiden. En wat is “echt”?’
A: ‘Het zijn geen “kunstwerken”. Het is mijn plicht om zulke zaken te beschermen en te behouden zoals ik ze aantref. In oorspronkelijke staat. Het is geen handelswaar.’
B: ‘Ze komen ergens vandaan. Ze zijn ooit ontwikkeld. Getest. Geleverd en opgeslagen in schuilkelders, bunkers. Er is altijd voor ze betaald, Aysel. Door dezelfde kaders die jou betalen. Wij geven ze de ruimte om <i>iemand</i> te zijn.’
`|` [[Volgende|0303]]
`|` [[Vorige|0301]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
Het huis is leeg als Aysel thuiskomt.
Waar is haar dochter?
Ze opent de deuren één voor één, en met iedere deur stijgt haar hartslag, maar ze ziet niemand. Alle kamers zijn alleen gevuld met dichtgeplakte verhuisdozen.
De laatste deur boven staat op een kier. Aysel houdt haar adem in.
Daar is ze.
Aysel heeft nog steeds een dochter. Die zit op de vloer, met de koptelefoon van Aysels oude walkman op haar hoofd en de twee schoenendozen met cassettebandjes naast zich.
Ze kijkt Aysel aan. Alsof ze haar doorheeft.
Nee. Ze kijkt Aysel aan alsof zij iets door zou hebben, van haar dochter.
Nee. Ze kijkt alsof -
Ze kijkt alleen.
En heel even vraagt Aysel zich af of ze die schoenendozen toch niet terug naar de bunker had moeten brengen. Het idee was dat haar dochter ooit die cassettebandjes zou vinden, uit zichzelf, als alle verhuisdozen eenmaal eindelijk waren uitgepakt. Ooit. Maar niet nu al, niet zo snel.
Gewoon doen alsof er niets is, besluit Aysel. Haar dochter is een tiener nu, en tieners moeten zichzelf uitvinden. Als het goed is, zal haar dochter uit zichzelf wel met vragen naar Aysel toekomen. Ooit.
Haar dochter doet de koptelefoon af en zegt alleen maar: ‘Hoi. Hoe was je dag?’
`|` [[Volgende|0304]]
`|` [[Vorige|0302]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
Inmiddels weet Aysel dat ze niet het type moeder is die ‘s nachts gaat kijken of haar dochter wel slaapt, of ze nog ademt. Ze geeft haar dochter ruimte om door het huis te sluipen terwijl ze zelf op de bank nog een boek leest.
Een keukenkastje gaat piepend open, hoort ze, een glas wordt onder een rochelende kraan gevuld. Dan kraken er drie sloten op de gang en tocht het onder de woonkamerdeur.
Haar dochter staat in de voortuin, met de rug naar het huis gekeerd. Gewatteerde broek en wollen ondershirt van de legerdump, rood met wit gestreepte pantoffels.
Ze haalt adem, ziet Aysel aan haar schouders.
Aysel hoest om zichzelf kenbaar te maken.
Even denkt ze dat haar dochter niet meer naar binnen komt. (Technisch gezien is ze dat ook helemaal niet aan Aysel verplicht.)
Haar dochter zet het glas met water op de trap. ‘Ik dacht dat er iemand aan de overkant stond,’ zegt ze.
Ze loopt naar boven zonder Aysel aan te kijken.
Aysel draait de sloten weer dicht. Onder een lantaarnpaal aan de andere kant van straat staat alleen nog maar een half gesmolten brievenbus.
`|` [[Volgende|0305]]
`|` [[Vorige|0303]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
Haar buurjongen haat het als Zeska hun spelletje pauzeert om van gedachten te wisselen.
‘We hoeven elkaar niks te vertellen,’ zegt hij. ‘We hoeven niks meer te zijn dan wat we hier en nu doen.’
Dat is: hangen op zijn bed in het huis van zijn moeder, met energiedrankjes en chips. Hij gaat weer verder waar hij was, de slechterik in elkaar slaan.
‘Dan kunnen we net zo goed robots zijn,’ zegt ze.
Hij glimlacht. ‘Geen probleem. We kunnen prima zonder hoe en waarom.’
Starend naar het beeldscherm drukt hij een knop in en haalt hij in een andere wereld de trekker van een niet-bestaand machinegeweer over.
`|` [[Volgende|0306]]
`|` [[Vorige|0304]]<h2>`|` 03 Cassettebandjes</h2>
<i>A: Talking Heads - Stop Making Sense
B: New Order - Power, Corruption and Lies</i>
A: ‘Weten kunstwerken van zichzelf wat ze zijn?’
B: ‘Nee, natuurlijk niet. Dat verplicht eigenaren om goed voor ze te zorgen. Een eigenaar noem ik dan ook liever een dierbare.’
A: ‘Dus dierbaar zijn staat gelijk aan eigendom zijn?’
B: ‘Ik zoek nog een ander woord voor eigendom.’
A: ‘Stel dat… Zou jij het willen weten?’
B: ‘Of ik-’
A: ‘Of je ouders je ouders zijn? Of je partner je partner?’
B: ‘Mijn partner is niet mijn man. Mijn partner is mijn assistent.’
A: ‘Oh.’
B: ‘Wat kun je eigenlijk zeker weten van de mensen om je heen? Ik alleen dat ik ooit een klein meisje op de wereld heb gezet. Maar zij kan ooit dáár weer aan gaan twijfelen, of ik wel diegene was. En dat is haar goed recht.’
A: ‘Zou je zelf een kunstwerk willen zijn?
B: ‘Een kunstwerk zijn is niet weten dat je een kunstwerk bent. Dus ik zou nooit een kunstwerk kunnen <i>worden</i>. Jij ook niet, Aysel.’
A: ‘Wat gebeurt er dan als een kunstwerk ontdekt dat het een kunstwerk is?’
B: ‘Dat is vragen of er leven is na de dood.’
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0401]]
`|` [[Vorige|0305]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Haar buurjongen en zij liggen naast elkaar op de grond, ergens op het oefenterrein. Ze staren naar de lucht, een blauw scherm waar je alles in kunt monteren. Of een blauw scherm dat overblijft na een systeemcrash, als alles verloren is.
Haar buurjongen stopt het cassettebandje en haalt de koptelefoon van zijn hoofd.
Zeska ademt in en draait zich op haar zij, naar hem toe.
Hij blijft liggen op zijn rug, kijkt haar niet aan. Een blauw scherm.
Zijn ogen glimmen, zijn handen trillen een beetje. Nu ziet ze een jongetje dat in de controller van zijn spelcomputer bijt.
Hij sluit zijn ogen. ‘Dit is niet echt.’ Hij lijkt nog iets meer te willen zeggen, opent zijn mond heel even, maar zwijgt dan.
‘Echt?’ Ze pakt de koptelefoon voorzichtig terug, hangt ‘m om haar nek.
Haar buurjongen rolt op zijn buik, legt een wang in het zand. ‘Echt. Niks om zo idioot bang van te worden als jij.’
‘Wat is het dan?’
Zijn arm schuift over haar middel. Hij drukt zijn gezicht hard in haar schouder.
Zo blijven ze liggen.
Er groeit alweer wat gras. Ze plukt er een glimmende kogelhuls uit.
`|` [[Volgende|0402]]
`|` [[Vorige|0306]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Ze heette Aysel, de vrouw die al die jaren ieder weekend door het huis had gelopen in de badjas van Daans vader. Maar Aysel was niet echt, had Daan besloten.
Hij had altijd gedaan alsof ze niet bestond en meestal had ze goed meegespeeld.
Toch vond hij naast zijn spelcomputer soms een croissantje. Een kom tomatensoep op zolder. En aan het eind van het zwembad thee met koekjes bij het prikkeldraad. Plekken waar zijn vader niet kwam.
Daan had alles onaangeroerd laten bederven. Hij verstopte dan zich ergens vlakbij, en hij zag hoe Aysel vervolgens belangstellend verschillende stadia van schimmel herschikte in het licht, als een laborant een stilleven.
`|` [[Volgende|0403]]
`|` [[Vorige|0401]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Ieder weekend ging Daan terug naar het huis waar zijn vader zijn moeder uit had weggekocht. In zijn oude slaapkamer startte hij dan de spelcomputer op, liep hij een kerker in, legde hij de controller neer en liet hij zichzelf daar urenlang staan.
De machine wachtte op een beweging van hem en zong zichzelf eindeloos toe met een paar pieptonen. Hij kon er de hele dag naar luisteren.
Zijn vader zei er niets van, maar uiteindelijk lag op een dag ineens een koptelefoon naast de spelcomputer.
`|` [[Volgende|0404]]
`|` [[Vorige|0402]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Op zondagochtend kookte Daans vader drie eieren.
Daan hoorde het theekopje van Aysel over tafel schuiven terwijl hij zijn lege bord in het rond bleef draaien.
Hij kon een gekookt ei nooit openen zoals zijn ouders dat deden: een glad kapje eraf slaan met een tandenloos mes. Er knarsten dan altijd stukjes eierschaal in zijn mond.
Hij zag hoe de handen van Aysel het laatst overgebleven ei pakten, en hoe ze dat ei één keer hard op het tafelblad sloegen. Hoe ze de schaal daarna langs de barsten schoon afpelden.
De volgende zondagochtend kookte Daans vader drie eieren.
Daan peuterde beetje bij beetje de gedeukte schaal van zijn ei los tot er genoeg wit bloot lag om met een theelepel op te eten. Tegen het tafelblad en zijn lege bord zei hij hardop: ‘Liever een schedelbasisfractuur dan een lobotomie.’
`|` [[Volgende|0405]]
`|` [[Vorige|0403]]
(unless: (passage:)'s name is "Index")[`|` [[Inhoudsopgave|Index]] ]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Daan vond op zolder een oude taperecorder en koppelde die aan de televisie, die op zijn beurt het signaal van de spelcomputer doorgaf. De taperecorder nam hij doordeweeks in zijn rugzak mee naar school. Tijdens het speelkwartier zat hij op de dode klimboom op het schoolplein en zette hij zijn koptelefoon op. Hij draaide het volume zo hoog dat naderhand in de klas zijn oren piepten.
Op de middelbare school waren geen bomen, dood of levend, maar daar vond hij een hoekje in de kantine waar niemand hem opmerkte als hij zijn koptelefoon op deed.
`|` [[Volgende|0406]]
`|` [[Vorige|0404]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Z: ‘Klootzak.’
D: ‘Buurjongen. Ik ben de buurjongen. Weet je nog? Je bent laat vandaag.’
Z: ‘Geef het terug.’
D: ‘Wat?’
Z: ‘Geef. Het. Terug.’
D: ‘Wat teruggeven?’
Z: ‘Toen we gisteren op het oefenterrein waren en ik liet je dat rare bandje van mijn moeder horen. Je króóp verdomme tegen me aan. Je kroop alleen maar tegen me aan om dat bandje uit mijn walkman te halen.’
D: ‘Wat op dat bandje staat, is niet echt.’
Z: ‘Hoe weet jij dat?’
D: ‘<i>Hier</i> en <i>nu</i>. Meer is er niet. Alles ervoor of erna is per definitie fictie.’
Z: ‘Jij hebt iets gestolen. Van mij. Feit. Geef het terug.’
D: ‘Wat? Nu?’
D: ‘Jezus, kijk niet zo. Morgen. Morgen neem ik het voor je mee. Beloofd.
D: ‘Oh, vind je dat grappig?’
`|` [[Volgende|0407]]
`|` [[Vorige|0405]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
Afgelopen voorjaar, op een zondagmiddag had Aysel voor de zoveelste keer een kopje thee voor Daan achtergelaten, naast de spelcomputer.
Hij goot het kopje leeg in zijn wastafel, zoals altijd. Maar deze keer legde hij er de stomp van zijn joint in, voordat hij het kopje weer terugzette het op de vloerbedekking, tegen de plint aan.
Die avond aan tafel vroeg Aysel zijn vader om een glas wijn.
Terwijl zijn vader in de keuken een fles pakte, zei ze tegen de lege stoel naast Daan: ‘Wat je voelt en hoe je de wereld waarneemt, dat zijn altijd chemische constructies. Of je nou onder invloed bent of nuchter. Moleculen hebben geen morele waarde. Iedere toestand is subjectief.’
En een week later lag er weer een croissantje bij zijn slaapkamerdeur.
`|` [[Volgende|0408]]
`|` [[Vorige|0406]]<h2>`|` 04 Een blauw scherm</h2>
‘Wat is dit?’
‘Dit ben ik.’ Haar buurjongen wrijft in zijn nek. ‘Nou ja, dit zijn een drumcomputer en een synthesizer.’
Hij haalt zijn hand uit zijn nek, kijkt ernaar. ‘Nou ja, dit zijn niet echt die machines zelf, die staan alleen nog maar onder een hoes bij fokking rijke verzamelaars thuis. Dit zijn emulators. Die imiteren die machines.’
‘Je hebt het gewist,’ zegt Zeska. ‘Het gesprek. Mijn gesprek.’
‘Het is niet jouw gesprek. Ik heb iets nieuws gemaakt. Voor jou. Luister maar. Dit is echt.’
Het klinkt alsof hij de tape uit de cassette heeft getrokken, door een kapotte spelcomputer heen heeft gehaald en daarna weer geduldig op de spoel heeft gerold.
‘Wanneer begint het?’ vraagt ze.
‘Begint wat?’
‘Begint de tekst.’
‘Er is geen tekst.’
Ze drukt op Stop.
Hij gaat tegenover haar zitten, op de grond. ‘Ik zeg niks. Ogen dicht.’
Hij drukt op Play. Zijn handen drukken de koptelefoon tegen haar oren.
Ze wist niet dat niets zeggen uit zoveel geluiden kon bestaan.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0501]]
`|` [[Vorige|0407]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
In een fractie van een seconde rijden ze langs een onherkenbaar dood beest. Een flard vacht en ingewanden.
Zeska zit op de passagiersstoel en staart voor zich uit. Mam noemt haar naam een paar keer voordat ze reageert. Zeska zet de koptelefoon af, maar kijkt haar niet aan.
‘Waar luister je naar?’ vraagt mam.
Zeska haalt haar schouders op. ‘Kraftwerk.’
‘Je mag het ook hier in de auto draaien. Kunnen we er samen naar luisteren.’
Zeska schudt haar hoofd en zet de koptelefoon weer op.
`|` [[Volgende|0502]]
`|` [[Vorige|0408]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
Aan de ontbijttafel had haar dochter geconstateerd dat Aysel een mantelpak droeg. Met panty en damesschoenen maar liefst.
‘Zo. Dus jij gaat niet naar je bunker vandaag.’
‘Veilinghuis,’ zei Aysel. ‘Maar wel namens Defensie. Dus ik ga in camouflage.’
Dat vond ze erg grappig van zichzelf.
‘Ik ga mee.’
‘Nee.’
‘Ik heb toch zomervakantie, zeg je de hele tijd? Ik verveel me kapot. Kijk maar: Bllrgfteggghhrrrblblbl.’
En haar dochter liet het hoofd naast de placemat op de ontbijttafel neerkomen. Maar niet te hard. Dus Aysel gelooft dat haar dochter inmiddels geloofwaardig genoeg is om mee over straat te gaan.
Haar dochter plukt wat aan de jurk die Aysel voor haar uit het depot heeft opgediept (synthetisch, ontwerper onbekend, 1965-1970) en herschikt de gordel over haar schouder.
‘Mam, hier staan geen hekken meer langs de weg,’ merkt ze op. ‘Dan zijn we dus buiten “LEVENSGEVAAR”.’
`|` [[Volgende|0503]]
`|` [[Vorige|0501]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
<b>`***`</b>
<i>A: The Slits - Cut
B: Kraftwerk - The Man-Machine</i>
A: ‘Er gaat een dag komen dat een dierbare genoeg heeft van een kunstwerk.’
B: ‘Niet altijd. Soms wel. Maar iedere dierbare gaat uiteindelijk een keer dood. En dan blijft het kunstwerk over.’
A: ‘En kan een kunstwerk die situatie wel verwerken?’
B: ‘Veel <i>mensen</i> lukt het al niet eens. Maar er zal altijd iemand zijn die een kunstwerk nodig heeft.’
A: ‘Waarom zou ik dit kunstwerk dan aan <i>jou</i> verkopen?’
B: ‘<i>Jij</i> kunt haar niet verkopen, Aysel. Jij ontvangt een vergoeding voor de hulp die nodig is om haar naar buiten te krijgen.
A: ‘Die vergoeding liegt er niet om.’
B: ‘In het depot komt ze niet tot haar recht. Ik breng kunstwerken weer tot <i>leven</i>.’
`|` [[Volgende|0504]]
`|` [[Vorige|0502]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
De receptionist van het veilinghuis glimlacht naar Zeska. ‘Je moeder heeft me nooit verteld dat ze een dochter had.’ Hij houdt zijn hoofd even scheef. ‘Je lijkt veel op haar.’
Uitgerekend op dat moment laat Zeska een boertje.
(De receptionist had haar bij binnenkomst koffie aangeboden en Zeska was bang geweest om anders uit haar rol te vallen, zelfs al weet ze niet precies wat voor rol ze speelt.)
Zeska buigt naar voren in haar stoel, nee, fauteuil, en legt haar handen om haar blote knieën.
De receptionist glimlacht opnieuw.
‘Waar hebben ze het daarbinnen over?’ vraagt ze.
‘Kunst, natuurlijk.’
Misschien is die glimlach wel ironisch bedoeld, realiseert ze zich. ‘Kunstwerken?’
‘Kunstwerken kopen, kunstwerken verkopen, kunstwerken taxeren.’
‘Zou ik - zou ik ze kunnen zien, die kunstwerken?’
De receptionist glimlacht. ‘Natuurlijk.’
Op haar schoot legt hij een stapeltje boeken en hij pakt het lege koffiekopje uit haar hand. ‘Oude catalogi. Kijk maar.’
Zeska wil vragen waar de kunstwerken in het echt zijn, maar ze laat weer een boertje.
De telefoon gaat, de receptionist neemt glimlachend op en begint een geanimeerd gesprek in het Frans.
Zeska’s hand gaat over de ruggen van de catalogi. Ze bladert: Keramiek. Brons. Textiel. Zilver. Glas. Manuscripten. Schilderijen. Tekeningen. Grafiek. Memorabilia.
Een hand valt op haar schouder. ‘We gaan,’ zegt mam.
Mam is niet iemand die anderen aanraakt, of in de eerste persoon meervoud spreekt. Zeska denkt dat haar moeder nog in een rol zit.
De receptionist glimlacht en weigert de catalogi weer in ontvangst te nemen. ‘Neem maar mee.’
Natuurlijk. De veilingen zijn voorbij, die catalogi zijn vast niets meer waard.
Als Zeska al op de gang staat, hoort ze de receptionist nog zeggen: ‘Zoveel interesse zie ik niet vaak op die leeftijd. Wees er zuinig op.’
`|` [[Volgende|0505]]
`|` [[Vorige|0503]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
Terwijl Aysel de krant leest, knipt haar dochter de foto‘s uit haar boeken. Ze legt patronen op het vloerkleed van Chinese propagandaposters, Sovjet avant-garde en Amerikaanse pop-art, allemaal in papieren miniatuur.
In het midden straalt een plaatje van een baby in een astronautenpak, met een blozend hoofdje in een glazen helm.
‘Mam, als een slecht mens een kunstwerk maakt, is dat kunstwerk dan slecht? Van zichzelf? Kwaadaardig?’
Aysel kijkt naar de foto‘s van politici in de krant, naar de groot gedrukte woorden.
‘Dat is een hele goede vraag. Ik heb geen idee.’
Haar dochter herschikt alle reproducties in een cirkel om zich heen.
Aysel vouwt de krant dicht en gaat naast haar dochter op de grond zitten, buiten de kring.
Dan zegt ze tegen haar, ‘Als je iets maakt wat geen mens ooit eerder heeft gemaakt, dan is het volgens mij onmogelijk dat veel mensen het mooi zullen vinden, of dat veel mensen het zullen begrijpen.’
Haar dochter zegt niets, pakt weer één van haar boeken en bladert door de gaten in de bladzijden.
Dan beseft Aysel dat er altijd mensen zullen zijn die de waarde van haar dochter in geld zullen uitdrukken. Ook als Aysel er niet meer is.
`|` [[Volgende|0506]]
`|` [[Vorige|0504]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
Zeska zet de schaar in haar verzameling meidenbladen.
In eerste instantie laat ze de fotomodellen nog heel. Het duurt even voor ze begrijpt dat de tekst niet over hen gaat. Dat deze meisjes niet Agnès B. of Chanel of dr. Martens heten. Dat ze niet zijn gefabriceerd uit wol, tricot of polyester. Dat ze niet 205 of 139 of 79,95 kosten.
Dan knipt ze de modellen in stukjes om ze beter met haar eigen lijf te kunnen vergelijken. Ze legt haar geodriehoek over hun ledematen en torso‘s en berekent hun verhoudingen en iedere keer lijkt er niets van te kloppen.
Wat is er dan mis met haar?
Ogen, monden en jukbeenderen plakt ze op de spiegel boven haar wastafel. Maar het beeld is niet compleet.
Ze heeft meer monsters nodig. Liefst geheel naakt.
En nu zit ze op het bed van haar buurjongen. Hij heeft de spelcomputer gepauzeerd en ze hoort hem plassen in de badkamer. Ze laat zichzelf stilletjes op haar knieën zakken, legt haar wang op de vloerbedekking en kijkt onder het bed.
Beet.
`|` [[Volgende|0507]]
`|` [[Vorige|0505]]<h2>`|` 05 Een flard vacht en ingewanden</h2>
Mam zet iedere avond een heel bord warm eten voor Zeska op tafel, ook al neemt ze er maar twee, drie happen van. Dan zegt mam dat ze een toetje heeft verdiend, maar meestal schuift Zeska dat door naar haar moeder.
Mam glimlacht. ‘Ik had vanmiddag de receptionist aan de telefoon. Hij vroeg naar je.’
Zeska voelt iets vreemds van binnen. Een soort leegte. ‘Hoezo?’
‘Omdat hij jou aardig vindt.’
Zeska probeert langs de leegte adem te halen. ‘Mam. Zorg jij voor mij omdat je me aardig vindt?’
Mams glimlach verdwijnt. ‘Natuurlijk niet. Ik zorg hoe dan ook voor je. Punt.’
Zeska denkt aan het bos aan de overkant van de straat dat helemaal is afgebrand en toch weer terugkomt, ook al duurt dat meer jaren dan een mensenleven. En aan de huizen die dat niet kunnen. Niet uit zichzelf.
Zeska knikt. Ze staat op, pakt een extra lepel en gaat weer op de stoel tegenover haar moeder zitten.
Ze eten samen het toetje op. Het vult de leegte niet.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0601]]
`|` [[Vorige|0506]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Haar buurjongen haalt twee identieke zwarte dozen uit zijn garderobekast. Hij vertelt dat ze allebei als synthesizer en / of drumcomputer geprogrammeerd kunnen worden. De ene heet kennelijk ‘FUCK’, de andere ‘OFF’. Dat heeft iemand tenminste met correctievloeistof op ze geschreven.
Hij monteert een paar geluiden achter elkaar en bovenop elkaar. Een compositie van vier tellen lang zet hij vast in de machines. Ze herhalen zichzelf voortdurend, roepen zichzelf op.
‘Hoe bedenk je dat?’ vraagt Zeska.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Gewoon, hier en nu.’
‘Heb je nooit les gehad? Piano of zo? Toonladders? Noten lezen?’
Hij draait aan een knopje. De geluiden worden eerst koud en daarna warm.
Hij draait aan een ander knopje en alles vertraagt.
Deze hele avond duurt vier tellen. Vier tellen die van minuut tot minuut muteren, waarvan hij telkens een fractie bewerkt, tot ze op een bepaald moment iets in de kamer hoort zingen dat er een uur geleden helemaal nog niet was.
Hij glimlacht naar haar: ‘Ik weet niks van muziek.’
`|` [[Volgende|0602]]
`|` [[Vorige|0507]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Zeska eindigt, ergens na middernacht, samen met haar buurjongen op zijn éénpersoonsbed, half liggend, half zittend, dwars over de dekens, benen over de rand, naast elkaar, met een plastic fles water tussen hen in.
En een klein zakje waar nog één pilletje in zit.
Ze staren allebei naar de twee machines tegenover hen, twee instrumenten die zichzelf spelen.
‘Tuurlijk,’ had hij een half uur eerder gezegd. ‘Je gaat dingen zien en voelen die er niet zijn. Maar dat doen we normaal ook, toch?’
<i>‘Wij?’</i>
‘Iedereen.’ Hij brak één van de twee pilletjes doormidden en daarna hebben ze ieder een helft genomen.
Ze sluit haar ogen even. ‘Ik merk geen verschil.’
‘Onmogelijk.’
‘Nee, echt. Ik voel alleen…’ Ze opent haar ogen. ‘Er is iets met mijn lijf.’
‘Je krijgt het warmer. Dat hoort erbij.’
‘Nee, mijn lijf klopt normaal ook niet.’
‘Wat klopt er niet?’
‘Dat weet ik niet. Ik voel alleen dat het niet klopt.’
Ze kijken elkaar tegelijk aan.
‘Ik zie niks,’ zegt hij.
Ze ziet tandafdrukken in de controller van de spelcomputer.
Ze ziet bladzijden met blote vrouwenlijven onder het bed.
Ze doet haar gulp open.
Zeska kijkt niet naar zichzelf, ze kijkt naar hem en ze laat hem kijken.
`|` [[Volgende|0603]]
`|` [[Vorige|0601]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Haar buurjongen kleedt zich weer aan.
‘Volgens mij functioneert alles naar behoren,’ zegt hij zachtjes. Voorzichtig.
Zeska vouwt haar armen om zichzelf heen. ‘Dat is mijn trui.’
‘Oh. Ja.’ Hij trekt hem weer uit. ‘Echt, je bent zo normaal als je maar zou willen zijn.’
`|` [[Volgende|0604]]
`|` [[Vorige|0602]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Er was dat meisje geweest dat naast Daan zat bij wiskunde, dat hem op haar kamer haar eerste beha liet zien, een beha die ze nog niet eens had gedragen.
Er was dat meisje geweest dat door een andere jongen voor het café was gedumpt, dat boos naar binnen liep, en hem bij de flipperkast vroeg of hij nog iets te doen had.
Er was dat meisje geweest dat was geadopteerd uit Zuid-Korea, dat samen met hem een nacht het bos in was gegaan en na zes weken op een feestje deed alsof ze hem niet kende.
En er is het buurmeisje dat beweert dat ze eigenlijk zijn buurmeisje niet is, dat telkens zijn computerspelletjes pauzeert en hem maar blijft vragen wat er mis is met haar.
`|` [[Volgende|0605]]
`|` [[Vorige|0603]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Daan zit in het zand op het oefenterrein. Hij oefent wat hij tegen het buurmeisje zou willen zeggen.
In gedachten zegt hij: Je kunt niks van jezelf met een ander delen. Hoe graag je dat ook zou willen.
In gedachten zegt hij: Alles wat je in de fik steekt, dooft eindelijk uit. Zelfs als het een heel bos zou zijn.
In gedachten zegt hij: Liefde bestaat uit twee helften fictie die nooit helemaal in elkaar passen.
Wat hij niet zegt: Ik kan best zonder jouw lijf. Lijven zijn er genoeg. Maar de rest van jou wil ik niet kwijtraken.
Wat hij vooral niet zegt: Jij bent niet bent wie je denkt. Volgens mij heb je dat zelf ergens ook wel door. Maar ik ga het je niet vertellen. Want ik heb liever dat jouw verhaal echt is. Dat jij echt bent.
Hij strijkt de ene na de andere lucifer aan, gooit ze op de grond en stelt tevreden vast dat er niets brandbaars meer in de buurt is.
`|` [[Volgende|0606]]
`|` [[Vorige|0604]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Z: ‘Al die mensen die zich letterlijk en figuurlijk kapot repeteren. Op al die instrumenten, uren en dagen en jaren lang. En ik druk nu een paar knoppen in op een machine en produceert hetzelfde emotionele effect.’
D: ‘Dat is toch mooi? Je hebt talent.’
Z: ‘Maar wat voel je nu dan dus eigenlijk? Als het niets te maken heeft met wat ik met mijn lijf doe?’
D: ‘Waarom zou dat iets uit moeten maken?’
Z: ‘Nou, als ik nou bij jou-’
D: ‘Niet doen.’
Z: ‘Wat is er? We hebben toch-’
D: ‘Ik doe het niet met bandleden.’
Z: ‘Sinds wanneer zijn wij een band?’
D: ‘Beter dan computerspelletjes spelen, toch?’
Z: ‘Dan stap ik uit de band.’
D: ‘Dat kan niet.’
Z: ‘Je zei zelf dat je niks van muziek weet.’
D: ‘Muziek is niet de definitie van een band.’
Z: ‘Jij hoeft niet in een band. Jij hebt niemand nodig. Jij hebt een drumcomputer en een synthesizer. En die noem je FUCK en OFF.’
`|` [[Volgende|0607]]
`|` [[Vorige|0605]]<h2>`|` 06 Twee identieke zwarte dozen</h2>
Als ze de voordeur met drie sloten weer achter zich dichttrekt, loopt Zeska zo snel mogelijk naar boven, naar de zolder. Ze weet niet of mam thuis is, maar ze wil haar moeder nu niet tegenkomen.
Op zolder opent ze de twee schoenendozen met cassettebandjes. Ze gaat naast de dozen op de grond zitten en pakt er een willekeurig bandje uit.
Met de punt van een potlood peutert ze aan de onderkant van de cassette het lint los van de spoeltjes. Daarna gebruikt ze haar handen. De tape windt zich losjes om haar vingers.
Zeska blijft op de grond zitten. Langzaam dringt het tot haar door dat haar handen een beetje zeer doen. Alsof er iets uit het cassettelint in haar huid bijt. Ze haalt haar vingers los uit de tape en ziet dat ze rood uitgeslagen zijn.
Ze staat op en loopt naar het zolderraam aan de voorkant van het huis. Terwijl ze uitkijkt over de verbrande tuinen en de bosrand, trekt ze haar mouwen over haar knokkels, haalt ze haar neus op en wrijft ze met de stof van haar trui haar ogen droog.
Ze stapt weg van het raam en gaat weer zitten. Met het potlood draait ze het lint centimeter voor centimeter terug op de spoelen van het cassettebandje.
Aan de achterkant van het huis is ook een zolderraam in het dak aangebracht. Als Zeska daar naar buiten kijkt, strekken de daken van andere huizen zich uit tot aan de horizon.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0701]]
`|` [[Vorige|0606]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Zeska wil nuttig zijn, legt ze uit. Zelfs al heeft ze geen geld nodig.
(Ze zegt er niet bij dat ze heel erg bang is dat ze voor altijd zomervakantie heeft.)
Mam belt met de receptionist van het veilinghuis. Daar hebben ze niemand nodig.
Maar bij het archief komen ze altijd mensen tekort, zegt de receptionist.
Het archief is een hoog gebouw midden in de stad, even hoog als de bunkers van mam diep zijn in het bos.
In bunkers bewaren mensen zaken waarover ze het eens zijn dat die niet verloren mogen gaan. Zaken waar niemand bij mag komen. Wapens, munitie, explosieven, kunstwerken zelfs.
In het archief ligt alles opgeslagen voor de zekerheid. Alles waarvan nu niet duidelijk is of het onthouden moet worden. Waarvan niemand durft te zeggen of er ook maar de kleinst mogelijke kans bestaat dat iemand er ooit naar zou kunnen vragen. Namen, gebeurtenissen, gedachten.
Voor het archief ligt een park met een vijver. Bij de vijver prijkt een oude Duitse tank op een sokkel. Er is een bordje op geschroefd: ‘Geschonken door onze bevrijders’.
De loop van de tank is gericht op de deur waardoor ze het archief betreedt.
`|` [[Volgende|0702]]
`|` [[Vorige|0607]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Aysel heeft voor het avondeten een magnetronmaaltijd over twee borden verdeeld en gewacht tot het donker werd. Nu staat er nog één bord in de koelkast.
Haar dochter belt aan en Aysel draait de drie sloten voor haar open.
Aan tafel vraagt Aysel hoe haar dag was.
‘Wat een raar idee dat het archief mensen tekort komt,’ zegt haar dochter. ‘Er zitten gewoon mensen in de studiezaal, bij de receptie, in de kantine.’ Ze neemt een koude hap kant-en-klaar voedsel.
Aysel realiseert zich dat haar dochter nog nooit met zoveel mensen op één dag heeft gesproken.
‘Maar toen ze de lichten in de zaal uitdeden, vroegen ze of ik morgen weer kwam.’
`|` [[Volgende|0703]]
`|` [[Vorige|0701]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Aysel schrikt wakker als haar dochter naast haar gaat zitten op de bank. Ze heeft al een pyjama aan. Op de televisie speelt nog steeds het journaal van acht uur, maar volgens de wandklok is het al na drieën. De lampen branden, de gordijnen zijn open, buiten is het donker.
Aysel zet het geluid stil. Haar dochter blijft naar de bewegende beelden kijken.
‘Waar was jij, op de dag van de brand?’ vraagt ze aan Aysel.
‘Ik was bij een veiling,’ liegt Aysel. ‘Pas toen ik ‘s avonds thuiskwam, zag ik wat er was gebeurd.’
‘Dat alles weg was.’
‘Niet alles,’ zegt Aysel. ‘De helft van de straat.’
‘Wel alles,’ zegt haar dochter. ‘Het hele bos. En de overburen waren verdwenen.’
‘Er waren geen slachtoffers. Alleen hun huizen konden helaas niet worden gered.’
Haar dochter fronst.
‘Defensie had voor die dag een oefening aangekondigd,’ gaat Aysel verder. ‘Dus toen er sirenes loeiden en er rookwolken over kwamen drijven dacht iedereen nog dat alles onder controle was.’ Ze schakelt de televisie uit. ‘Alle schade wordt vergoed. Iedereen komt weer terug.’
Haar dochter schudt het hoofd. Aysel wacht tot ze iets zal zeggen, maar er komt niets.
‘Deze straat is ooit aangelegd om een heleboel tanks en legertrucks door te laten als het nodig was,’ gaat Aysel verder. ‘En daarom is ie ook breed genoeg om als brandgang te dienen. Als er ooit weer iets aan de overkant in brand kan vliegen, zal het niet naar deze kant van de straat overslaan.’
Haar dochter staat op van de bank en loopt naar het raam. Ergens in het donker geeft prikkeldraad nog altijd aan waar de tuinen aan de overkant eindigden.
`|` [[Volgende|0704]]
`|` [[Vorige|0702]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Het is lunchpauze en Zeska zit met de archiefmensen in het park, op de sokkel van de Duitse tank: E, F en G.
E rookt een sigaret.
F heeft een blikje frisdrank in de hand.
G rookt een sigaret.
Een bakje patat met mayonaise staat tussen E, F, G en haar in, tegen de rupsband aan. Zeska staart naar de blote knieën onder haar jurk. De zon is fel, niemand kijkt naar de lucht.
G vroeg haar mee naar buiten: ‘Kind, je wordt niet eens betaald, dus blijf alsjeblieft niet de hele zomervakantie aan je bureau zitten.’
F groette haar in de deuropening: ‘Dat jij er het geduld voor hebt. Al die scans letter voor letter corrigeren. Het lijkt godverdomme wel borduren.’
E stond net over de drempel te wachten, in het schootsveld van de tank, en haalde de schouders op: ‘Zolang machines nog niet fatsoenlijk kunnen lezen, zijn we allang blij dat iemand het doet.’
Zeska had geen antwoord.
F kreukelt het blikje samen: ‘Ik moet m‘n benen weer eens harsen.’
G krimpt ineen: ‘Auw. Scheren is toch ook goed?’
E dooft de sigaret: ‘Laseren. Dan heb je nergens meer last van. Heb ik ook laten doen.’
‘Doet dat geen pijn?’ vraagt Zeska.
‘Is dat niet duur?’ vraagt F.
‘Alleen m‘n onderbenen,’ zegt E.
Zeska zal haar moeder vragen om geen jurken meer voor haar mee te nemen.
De pauze is voorbij en ze lopen het archief weer in: E, F, G en Zeska. Alsof ze dat al jaren zo doen. Alsof ze dat nog jaren zullen blijven doen, de jaren voordat machines alles kunnen herkennen en zij geen letter meer zullen hoeven te lezen.
`|` [[Volgende|0705]]
`|` [[Vorige|0703]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Op Zeska’s beeldscherm is het 2 maart 1935:
<i>OVERTOLLIG HAAR verwijderd door ELECTROLIJSE komt niet terug. Behandeling «btoluut pijn-loos. Laat geen lidteekent na. Gratis adviex.
Instit. v. electr. ontharlng Goudsche Singel 83a - Rotterdem.
Moe en Prikkelbaar? SANATOGEN zal U spoedig weer nieuwe Gezondheid en Levenslust geven.
Vel3n van Uw kennissen - meer dan gij denkt - hebben aan SanatØgen hun on-bezorgde gezondheid te dankEn.</i>
`|` [[Volgende|0706]]
`|` [[Vorige|0704]]<h2>`|` 07 Namen, gebeurtenissen, gedachten</h2>
Terwijl Zeska de letters op het beeldscherm leesbaar maakt, ordenen E, F en G de papieren.
Zolang ze niet betaald wordt zoals zij, mag ze geen originelen hanteren. Zelfs niet met handschoenen aan, zelfs niet in zuurvrije omslagen.
Maar wil ze echt worden zoals zij?
Zeska kijkt naar haar handen op het toetsenbord.
‘Weer eentje!’ roept E.
E houdt een klein velletje omhoog. Er staan geen letters op, alleen een serie gekleurde stippen die hun best doen om geen herkenbaar patroon te vormen.
E, F en G zien Zeska kijken.
F: ‘We zijn het er niet over eens wat het is.’
G: ‘Misschien is het een test. Voor de machines.’
E: ‘Of een test voor mensen. Een raadsel, een spelletje. Of een geheime code.’
‘Mag ik ‘m anders hebben?’
Zeska ziet E, F en G kijken.
G: ‘Tsja. Het past niet in de dossieropbouw.’
F: ‘Er valt niks uit te reconstrueren. Geen besluitvorming, geen individuele zaak. Dus we zouden het vernietigen, toch?’
E glimlacht, komt bij haar staan en legt het velletje naast haar toetsenbord.
Zeska vraagt zich af of ze iets heeft gevonden. Of ze misschien iets heeft gered. Of ze misschien iets heeft gestolen.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0801]]
`|` [[Vorige|0705]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
<i>A: The Human League - Reproduction
B: The Jam - This Is The Modern World</i>
A: ‘Jij brengt kunstwerken niet tot leven. Jij ontleedt ze.’
B: ‘Natuurlijk niet. Daar zijn ze veel te kostbaar voor.’
A: ‘Jij wilt zelf kunstwerken kunnen maken, Brigitte. Naar eigen ontwerp. Of dat van een klant.’
B: ‘Niemand weet hoe ze destijds zijn gemaakt, dus nee, niemand kan nu kunstwerken naar eigen inzicht reproduceren. Maar waarom zou ik zoiets onethisch doen, een kunstwerk ontleden? Dat risico nemen? De behoefte is schreeuwend, de schaarste enorm. De therapie werkt prima zoals ze werkt, met kunstwerken zoals ze zijn.’
A: ‘Dan nog zou je ze het liefste uit elkaar halen. Gewoon om te kunnen zien hoe ze in elkaar zitten.’
B: ‘Ben jij ineens een nobele hoeder van cultureel erfgoed geworden? Of onderhandelen we nu over een hogere vergoeding?’
A: ‘Misschien wil ik geen vergoeding. Misschien wil ik iets anders. Als ik zelf geen kunstwerk kan worden, wil ik misschien wel een kunstwerk van mezelf.’
B: ‘Aysel, slik je wel je medicijnen?’
`|` [[Volgende|0802]]
`|` [[Vorige|0706]]<h1>Dingen die niet echt waren</h1>
<b>Over dit verhaal</b>
Het is zomer. Zeska's nieuwe slaapkamer kijkt uit op een verbrand bos. Elke ochtend gaat haar moeder dat bos in om op een militair terrein te werken.
Zeska hoeft nergens heen, beweert haar moeder, want het is al zomervakantie. Maar Zeska's buurjongen moet nog drie weken naar school.
Zeska gaat op onderzoek uit.
<i>‘We hoeven elkaar niks te vertellen,’ zegt hij. ‘We hoeven niks meer te zijn dan wat we hier en nu doen.’
‘Dan kunnen we net zo goed robots zijn,’ zegt ze.
Hij glimlacht. ‘Geen probleem. We kunnen prima zonder hoe en waarom. Hier en nu, meer is er niet. Alles ervoor of erna is per definitie fictie.’</i>
<i>Dingen die niet echt waren</i> is een novelle over een meisje dat misschien geen mens is. Letterlijk. Al probeert ze het wel te zijn.<h2>`|` 01 Een half gesmolten brievenbus</h2>
Mam staat op van de ontbijttafel. ‘Ik moet gaan,’ zegt ze. ‘Tot vanavond.’ Ze zet een stap richting de deur, maar bedenkt zich dan en loopt terug naar de tafel. Ze pakt de rugleuning van haar stoel vast. ‘Jij vermaakt je wel, toch?’
Zeska kijkt langs haar heen door het raam, naar de verkoolde resten van het huis aan de overkant. ‘Mag ik naar buiten?’ vraagt ze.
‘Tuurlijk.’ Mam laat de stoel weer los en loopt naar de deur. Maar zodra ze haar hand op de deurklink legt, staat ze weer even stil. Ze draait zich om. ‘Ik heb alleen geen huissleutels voor je.’
Zeska bestudeert de hand op de deurklink. ‘En als je me dan vanavond ophaalt bij de ijssalon?’ Ze kijkt op, kijkt haar moeder voor het eerst in de ogen.
Mam staart een paar tellen terug en knikt dan. Ze laat de deurklink los, loopt weer terug naar de tafel en pakt haar portemonnee uit haar broekzak.
Mam legt wat kleingeld naast Zeska’s bord en telt precies het bedrag uit voor een hoorntje met twee bolletjes. ‘O ja, en slagroom natuurlijk.’ Ze schuift er vijftig cent bij.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0201]]
`|` [[Vorige|0107]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Aysel was destijds tot haar eigen verbazing de laatst overgebleven kandidaat geweest voor de functie bij Defensie. Bij gebrek aan anderen mocht zij in de opslagbunkers gaan en staan waar ze wilde. In het militair-industrieel complex kon ze kennelijk geen kwaad. Zolang ze maar handschoenen droeg, mocht ze alle stukken inventariseren en beheren. Zolang er maar geen munitie of brandstof in ging.
Aan het uitpakken van haar eigen verhuisdozen kwam Aysel niet toe. Ze kwam steeds minder bovengronds. Van maandag tot en met vrijdag kon ze daar eigenlijk ook geen reden voor bedenken.
`|` [[Volgende|0803]]
`|` [[Vorige|0801]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Op een zaterdagavond had Aysel nog steeds geen idee wat ze met zichzelf aan moest.
Het schemerde en het werd koud. Ze liep door het bos en stuitte op een gat in het prikkeldraad dat mensen buiten het oefenterrein moest houden. Aan de andere kant van het prikkeldraad viel ze bijna in iemands zwembad.
Er dreven bladeren in het water. Bij de rand zat een man op een groen uitgeslagen ligstoel. In het huis achter hem brandde geen licht, maar de keukendeur stond open.
De man leegde eerst zijn glas wijn. Toen vroeg hij: ‘Jij bent toevallig geen blond jochie tegengekomen?’
Aysel zei niets, ze keek alleen maar. Hij gebaarde naar de lege ligstoel naast hem.
`|` [[Volgende|0804]]
`|` [[Vorige|0802]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
De volgende ochtend vertelde de man dat hij Harald heette. Ze zaten in de keuken toen het blonde jochie binnen kwam, met een veel te dikke jas aan en bladeren in zijn haar. Harald stelde het jongetje voor als Daan, maar het kind wilde niet dat Aysel hem bij zijn naam noemde.
Aysel raakte voortaan op zondagavond altijd opzettelijk iets van zichzelf kwijt in het huis met het zwembad. Dan had ze een reden om de volgende zaterdag weer in de achtertuin op te duiken.
Wat het ook was dat Aysel zogenaamd had verloren, de jongen had het iedere keer al op de rand van het zwembad voor haar klaargelegd. Een sok, een handschoen, een oorbel.
Alleen, op een zaterdagochtend, jaren later, vond ze die oorbel niet meer terug. Harald keek voor haar nog onder het matras, achter de kussens van de bank en langs de plinten van de keukenvloer.
Het was koperkleurig, bloemvormig en het kwam nooit meer boven water.
Uiteindelijk zei Harald dat ze hulp moest zoeken. Dat ze beter verdiende dan dit leven. Hij gebaarde met die woorden om hen heen in zijn nog maar half gemeubileerde woonkamer. Aysel vroeg zich af welk leven hij dan precies bedoelde: dat van haar of dat van hemzelf?
`|` [[Volgende|0805]]
`|` [[Vorige|0803]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Z: ‘Van wie is die oorbel?’
D: ‘Van mij.’
Z: ‘Tuurlijk. Staat je voor geen meter. Waar is de andere?’
D: ‘De andere?’
Z: ‘Dat is toch geen losse oorbel? Dat is er eentje van een paar. Zo is het geen gezicht.’
D: ‘Dit is het.’
Z: ‘Zeker van Aysel geweest. Wat lach je nou?’
D: ‘Het werkt.’
Z: ‘Wat werkt?’
D: ‘Als er iemand boos op mij zou moeten zijn, maar het komt er niet uit, dan doe ik die oorbel in. Werkt altijd. Bij m‘n vader, en nu bij jou.’
Z: ‘Jij bepaalt godverdomme niet wanneer ik boos ben.’
D: ‘Au!’
Z: ‘Zie je wel. Plastic, met een clip. Je hebt er niet eens gaatjes voor nodig. Stoer.’
D: ‘Zou je nou gewoon mijn oor kapot hebben getrokken?
D: ‘Zeska?’
D: ‘Mag ik hem terug?’
`|` [[Volgende|0806]]
`|` [[Vorige|0804]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
In de keuken van het huis van haar buurjongen en zijn moeder vindt Zeska een fles afwasmiddel en een paar theezakjes.
Haar buurjongen is op zijn kamer in gevecht met de spelcomputer. In de hal knipt ze de theezakjes open en leegt ze de inhoud in de zakken van zijn jas, die aan de kapstok hangt. Daarna spuit ze er afwasmiddel in.
Tussen het huis van haar buurjongen en zijn moeder en de resten van het huis van zijn vader vindt ze een emmertje met nog een paar stompjes stoepkrijt.
Op het asfalt schrijft ze: DAAN IS EEN IMPOTENTE SLET. Zo groot dat een TV-helikopter het leesbaar in beeld zou kunnen brengen.
`|` [[Volgende|0807]]
`|` [[Vorige|0805]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Iedere ochtend, als Zeska naar haar werk op het archief gaat, wacht haar buurjongen aan de overkant van de straat. Voorbij de half gesmolten brievenbus, zittend op de voordeurdrempel die door de hitte van de bosbrand in drie stukken is gebarsten.
Hij draagt geen jas meer, en ontwijkt haar blik met een donkere zonnebril.
Als ze aan het eind van de middag terugkomt, zit hij er nog steeds.
Na een week blijft ze een keer buiten wachten tot het donker wordt. Dan staat hij op. Ze volgt hem weer naar het huis van zijn moeder. Hij zegt niets, kijkt niet om, maar houdt wel de deuren van het huis voor haar open.
Hij zet de spelcomputer aan. Op het scherm start zijn opgeslagen wereld op, maar het geluid is weg. Naast de televisie ligt een warboel van kabels die uitmondt in de twee zwarte dozen. Drumcomputer en synthesizer, had hij gezegd. Maar ze vraagt zich af of de apparaten niet veel meer registreren. Van de kamer, van hun tweeën.
‘FUCK’, staat er met correctievloeistof op de ene geschreven.
‘YOU’, staat er op de andere.
`|` [[Volgende|0808]]
`|` [[Vorige|0806]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Het was een dinsdagochtend, ergens afgelopen voorjaar, een uur of tien, dus strikt genomen had Aysel er niet mogen zijn. Maar de jongen ook niet, zo onder schooltijd.
Ze stond bij het zwembad. De jongen zag haar vanuit de openstaande keukendeur.
‘Mijn vader is niet thuis,’ zei hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik zoek mijn pillen.’
De jongen bleef aan de andere kant van de deuropening staan, naast de keukentafel. Tussen zijn handen rolde hij een plastic waterflesje heen en weer.
Aysel staarde hem nadrukkelijk aan. Hij wendde zijn blik af.
‘Ik weet niet waar je precies naar op zoek bent,’ zei ze, ‘Maar van citalopram ga je niet trippen. En het is niet genoeg voor een overdosis. Als je dood wilt tenminste.’
Hij hield het waterflesje stil.
Ze stak haar hand uit. ‘Ik kan het weten.’
Hij haalde de pillenstrip uit zijn broekzak en gooide hem op tafel, naast de fruitschaal.
`|` [[Volgende|0809]]
`|` [[Vorige|0807]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
In de behandelkamer aan het eind van de gang hing een stilleven met bloemen en vruchten, boven de sofa waar de therapeut van het Centraal Militair Hospitaal op zat.
‘Goedemorgen, Aysel’.
‘Goedemorgen. Goedemorgen.’ Ze mocht de therapeut ook gewoon Brigitte noemen, maar iemands voornaam gebruiken gaf Aysel het gevoel dat ze een verkoopster was.
‘Hoe gaat het met je?’
‘Goed. Goed.’
‘Heb je het mee kunnen nemen?’
Aysel haalde twee bruine flesjes uit haar jaszak. Het ene flesje was afgesloten met een druppelaar, het andere met een verstuiver.
De therapeut bestudeerde de vlekkerige etiketten. Hun houdbaarheidsdatum was al bijna twintig jaar verstreken.
‘Die lagen er dus naast. Naast haar. Naast het kunstwerk, bedoel ik.’
De therapeut zei niets.
‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ ging Aysel verder. ‘Volgens de inventaris zou die schuilkelder leeg moeten zijn. Ik weet niet wat er gebeurt als ik het bij Defensie meld.’
De therapeut haalde een handtasje tevoorschijn en deed de flesjes erin. ‘Aysel, ik ben heel blij dat je hiermee naar mij toegekomen bent.’ Het handtasje sloot met een zachte klik. ‘Ik kan helpen, Aysel. Maar alleen als jij mij helpt.’
`|` [[Volgende|0810]]
`|` [[Vorige|0808]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Aysel wachtte een paar tellen en stapte toen door de keukendeur naar binnen. Haar ogen bleven nog even hangen op de fruitschaal.
‘Die appel daar,’ zei ze, ‘Zou die nog leven of is ie dood?’
De jongen haalde zijn schouders op. ‘Maakt het verschil?’
Ze pakte de pillen van tafel en stopte ze in haar tas.
Er zat nog veel ruimte in.
‘Zeg, jij had toch een draagbare taperecorder?’ vroeg ze.
Ze staarden elkaar weer zwijgend aan totdat de jongen zich omdraaide, naar de gang beende en de trap op stampte.
Toen hij met de bandrecorder terug naar beneden kwam, zei Aysel: ‘Als er ooit iets gebeurt, wil je dan tegen je vader zeggen dat ik van hem hou?’
‘Maakt dat verschil?’
Ze glimlachte. ‘En als er niets gebeurt, wil je dan nooit zeggen dat ik van hem hou?’
`|` [[Volgende|0811]]
`|` [[Vorige|0809]]<h2>`|` 08 Medicijnen </h2>
Zeska en haar buurjongen liggen naast elkaar in het zand en staren naar de leegte boven hen. Er is geen horizon, ze raken elkaar niet aan.
Ze hoort een paar knallen in de verte, maar ze schrikt er al niet meer van.
‘We zouden een bedrijfje kunnen beginnen,’ oppert hij. ‘Om lijken te verbergen, hier.’
Ze voelt dat haar mond een beetje lacht en ze hoopt dat hij het niet ziet.
‘Uiteindelijk wordt alles wat hier niet thuishoort wel een keer gevonden,’ zegt ze.
Hij beweegt zachtjes in het zand en ze komt snel overeind. Ze ziet weer het beton en de kogelinslagen om hen heen.
Hij blijft liggen. ‘Nee,’ zegt hij, ‘ik denk van niet.’
Hij lacht ook, gelaten.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|0901]]
`|` [[Vorige|0810]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
‘Er ligt een dood beest in de vensterbank,’ zegt Zeska. ‘Geen vlieg of zo. Een beest.’
E kijkt op van het werk. ‘Oh. Dat is een vleermuisje.’
Zeska kijkt nog een keer. In het verfrommelde hoopje vel en vacht herkent ze nu de opgevouwen vleugels.
F trekt een paar witte katoenen handschoentjes aan waarmee normaal kwetsbare stukken worden gehanteerd. ‘Die is niet dood. Die is verdwaald. En helemaal versuft.’
G pakt een stuk voorgestanst karton van de stapel en vouwt er een prentendoos van. F legt de roerloze vleermuis er voorzichtig in en sluit het deksel.
Zeska krijgt de doos in haar handen gedrukt.
F loopt langs de rolstellingen naar de trap. ‘Kom maar met me mee. Hier hebben we een speciaal plekje voor.’
`|` [[Volgende|0902]]
`|` [[Vorige|0811]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
Op aanwijzingen van F legt Zeska de doos met de vleermuis in een hoek van de lege zolder, bij een paar andere rondslingerende dozen. F maakt het deksel zachtjes los en laat het op een kier staan. ‘Hier kan hij uitrusten. En daarna vindt hij zijn weg wel weer terug naar de kolonie.’
De dozen liggen rondom een opengeschroefd ventilatierooster.
F kijkt rond in de verlaten ruimte. ‘Ze overwinteren hier, sinds de jaren vijftig al. ‘s Zomers komen ze af en toe alvast een kijkje nemen, maar dan verdwalen ze soms dus.’
Zeska ziet nog geen beweging in de prentendoos.
‘De omstandigheden zijn perfect hier in de winter,’ vervolgt F. ‘Constante temperatuur, boven nul, maar ook weer niet te warm. Want dan worden ze te actief en hebben ze meer voedsel nodig dan er beschikbaar is.’ F pakt een spinnetje op dat net langskruipt en stopt het in de doos met de vleermuis.
Zeska bukt naast F en gaat even met haar hand over het karton.
‘Laat hem maar,’ zegt F. ‘Hij wordt straks vanzelf wel wakker.’
`|` [[Volgende|0903]]
`|` [[Vorige|0901]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
Mam geeft haar altijd een bakje kant-en-klare fruitsalade van de supermarkt mee. Aan het eind van de dag gooit Zeska dat meestal weg, voordat ze weer naar huis gaat. Maar op deze dinsdagavond neemt ze de fruitsalade mee naar zolder.
Ze opent de prentendoos die is achtergelaten, maar de vleermuis is verdwenen. Ze controleert de andere dozen op de vloer - die zijn allemaal leeg. Bij de opengeschroefde luchtschacht luistert ze of er misschien iets ritselt.
Niets.
Zeska sluit de deur naar de zolder weer en blijft nog even bovenin het trappenhuis staan. Door de smalle ramen kan ze ver naar buiten kijken. Ver genoeg om een eventuele bosbrand aan de rand van de stad op tijd te signaleren.
Ze gaat in de vensterbank zitten en eet de fruitsalade stukje voor stukje op.
`|` [[Volgende|0904]]
`|` [[Vorige|0902]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
Op woensdagavond gaat Zeska weer naar boven, naar de lege zolder. Deze keer neemt ze een paar mappen met afgeschreven papieren mee. Niemand zal ze missen, het zijn stukken die anders toch maar vernietigd zouden worden.
Ze legt de mappen in een achtergelaten dossierkast. Daarna pakt ze haar bakje fruitsalade en stopt ze een partje in alle lege dozen die nog open op de vloer liggen.
Nu het nog licht is, opent ze één van de dossiers die ze heeft meegenomen en gaat ermee op de grond zitten. Het is een lang verhaal van doorgekraste woorden, verbleekte stencils en roestafdrukken van verdwenen paperclips.
Ze blijft de hele nacht wachten op de vleermuizen.
`|` [[Volgende|0905]]
`|` [[Vorige|0903]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
‘Pas je goed op jezelf?’ vraagt mam. Ze reikt Zeska een dichtgeplakte verhuisdoos aan. De doos weegt bijna niets. Er staat nog KNUFFELS op, in mams handschrift.
Alle knipsels van Zeska zitten erin. Ze omarmt de doos en drukt hem tegen haar buik. ‘Ik neem alleen maar wat papier mee naar het archief.’
Mam kijkt uit het raam van Zeska’s kamer, naar de afgebrande huizen aan de overkant van de straat.
Bij de voordeur vraagt mam haar om nog heel even te wachten. Mam slaat traptreden over op weg naar de zolderkamer.
Haar moeder komt de trap weer af. Zeska staart even naar de cassettebandjes en de walkman die mam haar mee wil geven.
Dan zegt haar moeder: ‘Zullen we nog een ijsje gaan halen?’
`|` [[Volgende|0906]]
`|` [[Vorige|0904]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
Aysel weet dat het weer herfst wordt, ook al zijn de bomen verkoold. Maar op de één of andere manier voelt ze het niet, dit jaar. Ook al worden de dagen buiten de bunkers korter, ook al wordt de lucht boven de grond iedere dag kouder en vochtiger.
Een ree loopt tussen de obstakels van een hindernisbaan door.
Sinds de bosbrand heeft ze hier geen soldaten meer gezien. Wordt hier niet meer geoefend op invasies. En dat terwijl de hotels, congresoorden en golfbanen langzaam oprukken.
`|` [[Volgende|0907]]
`|` [[Vorige|0905]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
Aysel blijft ervoor zorgen dat er altijd een halve magnetronmaaltijd in de koelkast ligt, ook al komt haar dochter niet meer thuis. Ze is alleen gestopt met fruitsalades kopen.
Aysel gaat eindelijk aan de slag met de verhuisdozen. Iedere avond pakt ze er eentje uit.
Ze staart naar de spullen die nu in de kasten staan, net zoals de inventaris in de bunkers. Ze kijkt naar de lege dozen in de hoek van de slaapkamer van haar dochter. Dozen die ze eigenlijk naar de papiercontainer zou moeten brengen.
Het is niet gegaan zoals ze had gehoopt, met haar dochter. Maar haar dochter is wel veilig nu. Veilig voor de mensen die de waarde van haar dochter in geld uitdrukken.
Aysel is niet meer nodig hier. Ze zou weer terug ondergronds kunnen gaan, schuilen in een bunker.
Ze loopt de trap af. In de woonkamer kijkt ze door het raam uit over de straat, zoekend in het donker naar de resten van het huis van Harald.
Een half jaar geleden, toen dat huis nog overeind stond, toen ze nog niemands moeder was geweest, had Aysel beloofd een kunstwerk aan Brigitte te leveren. Brigitte had gezegd dat er geen haast bij was, dat ze zeker geen druk wilde uit oefenen, dat ze Aysel volledig vertrouwde. Dit was een groeiproces dat Aysel op haar eigen tempo moest doormaken, had haar therapeut haar verzekerd. En als Aysel er eenmaal klaar voor was, zou alles goedkomen.
Aysel vouwt een lege doos plat en zet hem alvast in de gang, bij de voordeur. De voordeur met drie sloten. Ze trekt haar jas aan en gaat naar buiten. Buiten draait ze de voordeur helemaal op slot. In haar diepe jaszak voelt ze nog een leeg kartonnen ijsbakje zitten, compleet met plakkerig plastic lepeltje.
Aysel begraaft de sleutels zorgvuldig.
Niemand heeft haar nog nodig, maar naar kunstwerken is altijd vraag.
Aysel gaat niet meer de bunker in, besluit ze. Ze is er klaar voor.
`|` [[Volgende|0908]]
`|` [[Vorige|0906]]<h2>`|` 09 De vleermuizen </h2>
E vraagt: ‘Mag ik even doen alsof ik er niet ben?’ Voordat Zeska kan vragen waarom, is E al verdwenen. Ze zit nu alleen achter de informatiebalie, in de studiezaal.
‘Goedemiddag, jij bent nieuw hier, hè?’
Aan de andere kant van de balie staat een vrouw met onverzorgd haar.
‘Hoe heet je?’ De vrouw legt haar handen op de balie. De nagels zijn prachtig gelakt.
Zeska geeft de vrouw antwoord, ook al wil ze dat eigenlijk niet.
De vrouw glimlacht. ‘Zeska. Dat hoor je niet vaak. Waar kom je vandaan?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Gewoon. Van hier.’
De glimlach blijft op het gezicht van de vrouw staan. ‘Zeska, ik zou het heel fijn vinden als jij me kan helpen. Ik ben bezig met de kranten hier. Alle kranten. Alle jaargangen, alle nummers.’
Ze wijst naar de lange rij studieplekken met computers. ‘Die zijn gedigitaliseerd.’
De vrouw schudt het hoofd. ‘Ik heb de originelen nodig, Zeska. Het papier. Die scans vertrouw ik niet.’
Ze knippert met haar ogen. ‘Wat zoekt u dan eigenlijk?’
De vrouw zucht. ‘Alles over Defensie. Hun oefenterrein hier. En ook alles over het Centraal Militair Hospitaal. Alle lijken die ooit in het bos zijn gevonden. En alle exposities die in de stad zijn gehouden. Alle galeries, veilingen, ateliers die er zijn geweest. En alles over drugs of medicijnen. En vooral ook de advertenties - partner gezocht, personeel aangeboden. Dat soort dingen. Ik ben nu bij 1968.’
Ze geeft de vrouw alvast een paar witte handschoenen en ze antwoordt langzaam. ‘Dan ga ik die jaargang voor u halen, mevrouw.’
‘Brigitte.’
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgend hoofdstuk|1001]]
`|` [[Vorige|0907]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
<i>A: The Police - Ghost in the Machine
B: Public Image Ltd - Public Image: First Issue</i>
A: ‘Brigitte? Ik mocht je Brigitte noemen, toch?’
B: ‘Ik ben blij dat je dat eindelijk doet.’
A: ‘Zijn we akkoord?’
B: ‘We gaan samen kijken wat we kunnen doen. Hier zijn de medicijnen. Wees er voorzichtig mee.’
A: ‘Wat gebeurt er als ik haar dat toedien?’
B: ‘Dan zou de ademhaling weer op gang moeten komen. En dan kun je haar voorzichtig wakker maken.’
A: ‘Zeker weten dat ik niet aangevallen word?’
B: ‘Dat scenario ben ik nog nergens in de literatuur tegengekomen.’
A: ‘Wat moet ik haar vertellen?’
B: ‘Niets. Ze zal je gewoon volgen, de schuilkelder uit. Rutger wacht buiten het oefenterrein op jullie, op de afgesproken plek.’
A: ‘Rutger is je assistent?’
B: ‘Mijn partner. Hij zorgt voor de rest.’
A: ‘En dan?’
`|` [[Volgende|1002]]
`|` [[Vorige|0908]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Dat ene bed in zaal 6K. Rij 2, nummer 4. Midden op uitgerekend die ene zomerdag was Aysel er naar toegelopen.
Ze ademde in. Sloeg het laken terug. Ademde uit.
Geen beweging.
Het was benauwd. Zelfs hier onder de grond, weg van het felle zonlicht, het dode gras en uitgedroogde bomen was de lucht nog steeds drukkend.
Aysel keek naar het gezicht. Het was een beetje opzij gedraaid. Gesloten ogen. Wimpers zelfs. Gewoon wimpers.
De handen lagen op het kussen, aan weerszijden van het hoofd. Licht gebogen vingers. De nagels zagen eruit alsof ze pas nog waren geknipt.
Aysel ademde in, ademde uit. Drukte haar vinger op het puntje van de neus. Het kraakbeen gaf een klein beetje mee, deukte ietsje in. En het kwam gewoon weer terug in vorm. Een neus.
Aysel ademde in. Ze vouwde het laken nog verder omlaag. Het lijf was volledig gekleed. Er zaten schoenen om de voeten, veters gestrikt met een dubbele knoop.
Aysel ademde uit. Ze ging op het bed zitten. Weerhield zichzelf ervan om met haar vingers door het haar te gaan. (Moest dat nu donkerblond voorstellen? Of lichtbruin?)
Ze hield de het flesje met de verstuiver omhoog, bestudeerde nog één keer het etiket.
Inhoud: 1 dosis. Niet hervulbaar. Niet werkzaam bij een toestand van bewustzijn of bewusteloosheid.
Aysel drukte het uiteinde van de verstuiver tegen haar eigen bovenlip. Sloot haar ogen, ademde in door haar neus.
`|` [[Volgende|1003]]
`|` [[Vorige|1001]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Aysel opende haar ogen. Ademde uit. Hield de verstuiver boven het gezicht van het kunstwerk.
In gedachten zei ze tegen haar:
Je bent er.
Je bent nu hier.
Maar je was er al.
Aysel sloot haar ogen opnieuw en drukte de verstuiver in.
`|` [[Volgende|1004]]
`|` [[Vorige|1002]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Aysel durfde haar ogen niet te openen. Ze voelde geen beweging in het lichaam op het bed.
Er klonk een zacht gehuil, leek het.
Maar niet hier, ergens verder weg.
Aysel opende haar ogen.
Het gehuil was een sirene, ergens boven haar. Een alarm.
Haar eerste gedachte was: Ik ben erbij.
Aysel krabbelde overeind, gooide de verstuiver in een hoek.
Op de trap naar boven bedacht ze pas: Ik heb haar ademhaling niet gecheckt.
Ze gooide het luik naar buiten open. Ademde in en hoestte.
Er hing rook in de lucht.
Boven haar hoofd zag ze een paar vonken zweven.
Ze gooide het luik naar binnen dicht. Drukte het nog extra stevig aan.
Uit alle richtingen klonken nu sirenes.
Het laatste wat ze dacht, tijdens het rennen: Ik ben een monster.
`|` [[Volgende|1005]]
`|` [[Vorige|1003]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
De lucht boven het oefenterrein was grauw van de rook. Aysel rende naar Haralds huis, het huis met het zwembad. De keukendeur stond open. Ze riep, maar er was niemand. Ze keek in alle kamers, kamers waar ze nooit lang had kunnen blijven, kamers die er nu niet lang meer zouden zijn.
Haralds grijze badjas lag nog naast de douche. Die raapte ze op.
Op de zolderkamer lag naast de spelcomputer van zijn zoon een ontbijtbord met een beschimmeld kaiserbroodje. Door het open dakraam kroop het gefluister van vlammen al naar binnen.
Ze greep de spelcomputer, trok hem uit het stopcontact en holde naar beneden, het huis uit.
Er lag een dekzeil over het zwembad. Ze sloeg een hoek ervan terug. Ging op de rand zitten, legde haar tas en de spelcomputer naast zich neer. Haar benen hingen al in het water. Ze trok de badjas aan en haalde nog één keer diep adem.
Aysel hield zich vast aan de rand van het zwembad, hield haar gezicht net boven de waterspiegel. Door de opening in het dekzeil zag ze het rieten dak in brand staan.
Lucht. Ze kreeg geen lucht.
Eruit.
Boven water werd de grijze badjas zo zwaar dat het leek alsof ze een heel mens op haar schouders droeg. Maar Harald was niet hier. Harald hoefde niet gered te worden. Niet door Aysel specifiek. Een andere vrouw was in haar plaats net zo goed geweest.
Aysel stroopte de doorweekte badjas af. Weg hier. Terug naar waar ze had moeten zijn. Naar dat meisje dat ze had achtergelaten in kelder 6K.
`|` [[Volgende|1006]]
`|` [[Vorige|1004]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Dat was je vader. Belde om te zeggen dat het huis - <i>zijn</i> huis…’
Daans moeder hield de telefoon nog even vast.
‘Ik hoop niet dat je nu iets kwijt bent,’ zei ze.
Hij haalde zijn schouders op.
Hij zei dat hij even ging roken, buiten.
Hij liep zo rustig mogelijk de straat uit.
`|` [[Volgende|1007]]
`|` [[Vorige|1005]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
De brievenbus in de voortuin was gesmolten.
Aan de overkant van de straat werd het langzaam donker, voerden gezinnen gesprekken in achtertuinen, sneuvelden wijnglazen, werden barbecues gedoofd.
De lantaarnpaal naast Daan gaf licht. Zoemde.
Nooit zeggen dat iets weg is. Zeg dat het is veranderd.
Het zwembad achter het huis was nu een zwembad aan de rand van het bos. Het lag gewoon waar het gisteren ook gelegen had. Alleen het dekzeil was verschroeid.
Eén hoek van het dekzeil was teruggeslagen. Er stak iets onder uit.
Hij keek. Het was de grijze badjas van zijn vader, helemaal doorweekt. En daaronder, op de rand van het zwembad, zijn spelcomputer. Naast een schoudertas met daarin de taperecorder die Aysel van hem had geleend.
`|` [[Volgende|1008]]
`|` [[Vorige|1006]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
De spelcomputer deed het nog, al waren de pixels hier en daar verschoten van kleur. De figuurtjes op het beeldscherm bewogen zich soms ook een beetje vreemd.
In de taperecorder zat nog een bandje, zonder etiket. Toen Daan het probeerde af te spelen, liep de tape uit de cassette en ontspoorde het apparaat. Hij peuterde het lint voorzichtig los, rolde het weer op, startte het bandje opnieuw. Iedere keer gebeurde hetzelfde.
`|` [[Volgende|1009]]
`|` [[Vorige|1007]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Brigitte brengt twee gebundelde jaargangen terug naar de balie, gaat met gelakte nagels langs een los vel papier dat tussen de bundels uitsteekt en fluistert tegen Zeska: ‘Volgens mij heb je wat laten slingeren. Dat lijkt me niet zo handig hier.’
Zeska mompelt wat excuses.
‘Ik zal niks zeggen hoor. Je bent nog nieuw, hè? Het was ook maar één of ander afschrift. Incompleet. Ik kon het nauwelijks lezen. Maar toevallig wel heel erg interessant.’
Zeska weet heel goed wat er op dat vergeelde vel staat, dat vel tussen de bundels die ze aan Brigitte heeft gegeven. Het is een transportlijst uit april 1977, met recente kunstaankopen van de rijksoverheid die gedeponeerd worden bij Defensie. Allemaal werken getiteld Zonder titel. Op de achterkant van de lijst staat vreemd genoeg een tabel met bloedwaarden.
Brigitte vraagt haar of ze niet even pauze moet nemen.
`|` [[Volgende|1010]]
`|` [[Vorige|1008]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Ze zitten aan tafel in de kantine. Zeska krijgt ongevraagd een bekertje koffie. Hopelijk overleeft ze dit gesprek zonder er een slok van te hoeven nemen.
Vanaf de overkant kijkt Brigitte haar een paar tellen zwijgend aan. Brigitte glimlacht.
‘Weet je, Zeska, ik ben eigenlijk weer op zoek naar een assistent. En ik zie wel wat in jou.’
Van schrik neemt Zeska een slok koffie.
‘Freelance natuurlijk,’ zegt Brigitte. ‘Naast je werk hier. Geen onherroepelijke verplichtingen.’
Zeska wordt misselijk. Ze knikt, zonder verder iets te zeggen. Hopelijk enthousiast genoeg. Of misschien juist iets te enthousiast?
`|` [[Volgende|1011]]
`|` [[Vorige|1009]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
‘Moet je geen nieuwe jas?’ vraagt Zeska aan haar buurjongen. ‘Het wordt straks weer kouder.’
Hij draagt een roze T-shirt dat van haar is geweest en geeft geen antwoord.
De wind waait door de betonnen deuropening zonder deur. Ze houden allebei hun handen in hun broekzakken, staren naar elkaars schoenen. Hun schaduwen zijn lang.
Ze knijpt haar ogen dicht. ‘Vraag je me niet of ik wel terug kom?’
Hij omhelst haar niet terug, maar hij duwt haar ook niet weg.
‘Ik kom terug,’ zegt ze. Ook al zijn de drie sloten op de voordeur dicht en is haar moeder al dagen nergens te bekennen.
Zeska opent haar ogen. Zij en de buurjongen vormen samen één schaduw.
‘Nee, je kunt niet terugkomen,’ zegt hij. ‘Niet hier. Niet nu.’
`|` [[Volgende|1012]]
`|` [[Vorige|1010]]<h2>`|` 11 Mieren</h2>
‘Zeska, eet alsjeblieft wat. Als je honger krijgt, is het je eigen schuld.’
Brigitte loopt naar de keuken om thee te zetten. Boven Brigittes bank hangt een stilleven met fruit en bloemen. Op de salontafel staat een etagère met bonbons, koekjes en cakejes.
‘Jij hebt liever koffie, toch?’ roept Brigitte tegen haar.
Zeska houdt de map met documenten stil op schoot.
Naast de etagère ligt een verfrommeld bonbonpapiertje. Op het tafelblad ziet ze nu een paar chocoladevlekken. Vanuit de gang zwelt het geruis van de waterkoker aan. Ze volgt de chocoladevlekken over het vloerkleed. Die leiden naar twee beentjes die roerloos onder het andere eind van de salontafel uitsteken.
De waterkoker slaat af.
Brigitte loopt om de salontafel heen, stapt keurig over de beentjes en zet een kopje koffie voor haar neer.
Een meisje van een jaar of zeven tijgert achteruit onder de salontafel vandaan, stoot het kopje omver en de koffie stroomt over tafel, regent op het vloerkleed. Het drukke patroon van het vloerkleed maskeert nog veel meer vlekken. Sommige zijn scherp omlijnd, andere grauw en vervaagd.
Nadat ze de tafel met een doekje heeft afgenomen, gaat Brigitte weer op de bank zitten met een kopje thee voor zichzelf en zegt: ‘Ga jij maar buiten spelen.’
Het meisje peutert in haar neus, veegt haar vingers af aan haar rokje en rent de gang op. De voordeur gaat krakend open.
‘Wel eerst schoenen aandoen!’ roept Brigitte nog.
Het blijft stil op de gang.
Brigitte zucht, staat op en sluit de voordeur. ‘Hopeloos.’
Terug op de bank schuift Brigitte de etagère met zoetigheid over de salontafel naar de overkant, vouwt de handen weer om het theekopje en leunt naar voren.
‘Vertel eens, Zeska. Hoe gaat het met je?’
Voor ze iets kan zeggen, steekt Brigitte een hand uit naar het dossier dat op haar knieën ligt.
`|` [[Volgende|1102]]
`|` [[Vorige|1012]]<h2>`|` 11 Mieren</h2>
Rutger zal het nooit toegeven, maar de kunstwerken horen alles wat hij zegt. Hij heeft hen weliswaar opgeslagen op plekken waar niemand ooit komt, maar ze volgen hem overal. Ze horen alles wat hij denkt, zien alles wat hij voelt.
Rutger denkt dat hij onmisbaar is, onvervangbaar, omdat hij de enige is die de kunstwerken echt kent. Omdat hij de enige is die echt van hen houdt. Gelooft hij.
Maar de kunstwerken betwijfelen het.
`|` [[Volgende|1103]]
`|` [[Vorige|1101]]<h2>`|` 11 Mieren</h2>
Rutger heeft zijn auto aan de rand van het oefenterrein geparkeerd, bij het prikkeldraad. In de schemering wacht hij op twee vrouwen. De ene wordt betaald om de andere naar hem toe te brengen.
In zijn gedachten vragen de kunstwerken hem of hij die ene vrouw van de andere kan onderscheiden.
Ze merken dat hij piekert. Dit werk was altijd alleen maar iets geweest tussen hem en Brigitte. En Brigitte betaalde hem hier niet voor. Nooit. Hun afspraak was: hij zorgde voor het aanbod, Brigitte zorgde voor de vraag.
Maar deze keer had Brigitte iemand erbij gehaald. Ze had een vrouw ingehuurd die in natura betaald wilde worden. Dat was goed, had Brigitte hardop beredeneerd, want dan zou deze vrouw hen niet kunnen verraden zonder zichzelf te verraden.
Rutger vroeg wat voor kunstwerk die vrouw dan wilde hebben.
‘Zichzelf. Ze wil <i>zichzelf</i> vervangen,’ zei Brigitte.
Rutger zei dat dat onmogelijk was. Brigitte was het met hem eens.
Maar van binnen spreekt het idee hem wel aan.
Achter het prikkeldraad is nog steeds geen enkele vrouw te zien. De kunstwerken vragen Rutger stilletjes of er misschien niet een kans bestaat dat Brigitte <i>hem</i> wil vervangen.
Het wordt langzaam donker. Heel even overweegt hij om gewoon weg te lopen. Maar de kunstwerken zeggen dat hij moet blijven waar hij is. Wacht. Wacht nog heel even op die ene vrouw. Je kunt haar niet achterlaten hier, in handen van iemand die zich hiervoor laat <i>betalen</i>. Wacht nog heel even, Rutger.
Tussen de bomen kraakt iets.
Een ree springt langs hem over het prikkeldraad. Voor een fractie van een seconde denkt hij een flard van vacht te ruiken. Hij hoort nog hoeven kletteren over het asfalt, maar hij ziet het dier al niet meer.
Dan ziet hij een vrouw, één vrouw. Ze loopt op hem af en zegt niets.
`|` [[Volgende|1104]]
`|` [[Vorige|1102]]<h2>`|` 11 Mieren</h2>
Met trillende handen gaat Zeska weer naar buiten.
Brigitte liet haar niet gaan zonder een stapeltje koekjes. Ze zoekt een vuilnisbak of een struik, maar dan houdt het meisje haar tegen: ‘Geef maar hier.’
Het meisje pakt de koekjes uit haar handen en propt er gelijk twee naar binnen.
‘Hoi,’ zegt ze tegen het meisje. ‘Wat zou je ervan vinden als ik je nieuwe oppas word?’
Het meisje haalt de schouders op. Begint aan een vierde koekje.
Zeska probeert een glimlach. Dit meisje wordt hun dekmantel, hebben Brigitte en zij zojuist afgesproken. Een excuus voor het geld dat Brigitte tussen de archiefpapieren zal stoppen.
Het gaat Zeska niet om het geld, maar dat mag Brigitte niet weten. Dat hoeft niemand te weten.
Kauwend op het laatste koekje hinkelt het meisje met blote voeten over de stoeptegels, zoekt iets op de grond, springt erop, zoekt weer iets op de grond, springt erop.
Zeska kan niet zien wat het meisje zo bezighoudt. ‘Moet je geen schoenen aan?’ vraagt ze.
Het meisje schudt van nee. ‘Het zijn maar mieren. Dus het doet toch geen zeer.’
Langs de stoeprand steekt een uitgebloeide paardenbloem omhoog. Zeska plukt hem en blaast de pluisjes Brigittes voortuin in. Het meisje vergeet de mieren en holt achter de pluisjes aan, die landen in een verdord gazon.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1201]]
`|` [[Vorige|1103]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Zeska heeft een nieuw dossier aangelegd in haar geheime archief: kindertekeningen.
Iedere middag, als de scholen uit zijn, komt Brigittes dochtertje bij haar achter de balie zitten. Ze geeft het meisje warm chocoladewater uit de automaat en een stapel overbodig geworden inzageformulieren. Dan vraagt ze of het meisje weer een kunstwerk voor haar maakt.
De bezoekers en collega‘s hebben er nog niks van gezegd, vreemd genoeg. Niemand vraagt wat dat kind hier doet. Mensen glimlachen meewarig, naar haar en naar het meisje, alsof ze hen ergens van kennen.
Het meisje trekt aan haar mouw. Er is weer een tekening klaar en dan moet ze hem bekijken en zeggen dat hij mooi is.
Eén keer was ze in gesprek met een bezoeker, toen liet het meisje los en werd het stil. Achter haar rug hoorde ze iets op de vloer druppelen.
‘Oeps, chocomel gemorst.’
Zeska draaide zich om. Het meisje had het bekertje nog ondersteboven vast.
Ze weet nog steeds niet hoe het meisje heet.
Vanmiddag vroeg ze het meisje of het kunstwerk niet gesigneerd moest worden. Het meisje grijnsde: ‘Ik kan mijn naam niet schrijven. En ik ben al acht.’ Het meisje wachtte op een reactie van haar, maar die kwam niet. Zeska zat vast tussen iets zeggen en het kind een aai over het hoofd geven.
Zeska sluit het dossier met de tekeningen en gaat in een hoek van de zolder liggen. Ze trekt haar knieën zo ver mogelijk op. Alle lichten in het gebouw gaan vanzelf uit. Als ze niet beweegt tot acht uur morgenochtend, gaat er geen alarm af.
`|` [[Volgende|1202]]
`|` [[Vorige|1104]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Weg hier. Terug naar waar ze had moeten zijn. Maar dan alleen, zonder dochter. Alsof er nooit een dochter is geweest.
Aysel volgt het prikkeldraadhek langs de bosrand. In de verte schijnen de koplampen van wat Rutgers auto zou moeten zijn.
Instinctief gaat ze op de achterbank zitten, niet op de passagiersstoel. Ze zwijgt.
Na een minuut of tien zet hij de auto langs de kant van de weg. Hij vraagt haar hoe ze zich voelt. Ze zegt nog steeds niets. Kruipt verder weg achter zijn rugleuning.
Op de autoradio klinkt iets met drumcomputers en synthesizers.
Aysel denkt aan de cassettebandjes die ze voor haar dochter in twee schoenendozen had achtergelaten.
‘Ik wil naar huis,’ zegt ze zachtjes.
Rutger voegt weer in op de weg, kiest een route, maar vraagt niet waar ‘thuis’ dan is.
`|` [[Volgende|1203]]
`|` [[Vorige|1201]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
De kunstwerken zeggen niets wanneer Rutger de voordeur van zijn huis openhoudt voor de vrouw uit het bos. Hij maakt zich niet druk om het spoor van modder dat ze in de gang achterlaat.
Hij draait de badkraan open en helpt de vrouw met haar kleren, zonder haar aan te raken. De kunstwerken herinneren hem ondertussen aan al die andere keren dat hij zoiets heeft gedaan, aan alle manieren waarop hij ieder van hen gerust heeft gesteld.
Ze moeten toegeven dat hij er goed in is. Dat hij er misschien zelfs steeds beter in wordt.
`|` [[Volgende|1204]]
`|` [[Vorige|1202]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Rutger heeft de kunstwerken nooit gevraagd hoe ze heetten. Deze vrouw vraagt hij het ook niet.
In de keuken druppelt hij wat van zijn medicijnen in haar wijnglas. Na een paar slokken valt ze in slaap op de bank.
Hij gaat naar de logeerkamer en maakt er haar kamer van. Hij opent de garderobekast, haalt de vrouwenkleren uit hun hoezen en hangt ze weer terug. Hij maakt het bed op, slordig, kreukelt de lakens en draait het kussen scheef. Op de vloer legt hij enkele losse sokken en oud T-shirt.
`|` [[Volgende|1205]]
`|` [[Vorige|1203]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
De vrouw ligt nog steeds roerloos naast hem op de bank wanneer hij Brigitte belt, midden in de nacht.
Er is niemand op komen dagen, beweert hij, hij heeft niemand gezien.
Brigitte zegt dat ze de vrouw ook niet meer kan bereiken. Dat ze moeten afwachten.
Hij vraagt hoe het met Kiki is. Kiki slaapt.
Hij hoopt dat ze dan een rustige nacht zal hebben. Brigitte hoopt het ook.
Kiki doet het alleen niet goed op school.
Komt wel goed, zegt hij. Die kleine meid is slim genoeg.
Brigitte zal terugbellen als er nieuws is. Ze hangt op.
Hij sluit zijn ogen en ziet de kunstwerken om hem en de vrouw heen staan.
Rutger, zeggen ze, ieder van ons heb je ooit zelf bij bewustzijn gebracht. Maar deze is geheel uit eigen beweging naar jou toegekomen. Hoe kun je nou zeker weten wat voor iemand dit is?
Hij geeft hen geen antwoord. Hij is alleen maar blij dat hij weer iemand heeft.
`|` [[Volgende|1206]]
`|` [[Vorige|1204]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
De receptionist van het veilinghuis kijkt verbaasd. ‘Die is toch niet van jou?’
Zeska schudt haar hoofd, maar het meisje klampt zich aan haar vast en roept: ‘Dit is mijn grote zus!’
‘We komen voor de kijkdag,’ zegt Zeska tegen de receptionist.
Niemand anders heeft een kind bij zich.
Eerst denkt ze dat er portretten aan de muren hangen, maar van dichterbij zijn het anatomische prenten. In vitrines liggen modellen van stukken mens. Modellen van was, van gips, van kunststof. Soms op ware grootte, soms in miniatuur.
‘Leuk, poppen.’ Het meisje heeft haar arm nog steeds vast. ‘Maar ze zijn kapot.’ Het meisje wijst naar een uitgeholde torso. De organen liggen ernaast. ‘En waar is haar jurkje?’
Zeska kijkt in het rond. Mensen lopen door de zaal met catalogi in de hand, praten met elkaar. Hun blikken gaan dwars door de vitrines heen.
‘Kiki?’
Een zware, zachte stem. Zeska draait zich om.
Het meisje laat haar los. Achter hen staat een grote man, te groot bijna, alsof de ruimte om hem heen net op de verkeerde schaal is gebouwd. Hij is niet jong en ook niet oud.
Het meisje springt van haar weg, stompt de man in zijn zij.
Hij lacht. ‘Wat doe jij hier?’
‘Ik moest mee met mama’s <i>nieuwe</i> assistent.’
Zeska ziet hoe de man een arm om de schouder van het meisje legt en iets in haar duwt haar een stap naar voren, naar het meisje toe. Ze steekt haar hand naar het meisje uit, maar de man pakt hem vast. Dan valt hij stil.
Hij staart naar haar. Is dit hoe het voelt om ontleed te worden?
Ze hoort het meisje zuchten: ‘Nou moet <i>jij</i> zeggen dat je <i>Rutger</i> heet.’ Dan prikt het meisje haar met een vinger in de buik. ‘En wat was jouw naam ook alweer?’
`|` [[Volgende|1207]]
`|` [[Vorige|1205]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Rutger biedt Zeska en Kiki een lift naar huis aan. Zeska vraagt zich af wat hij met ‘huis’ bedoelt. Maar naast haar springt Kiki op en neer bij het idee alleen al, dus ze kan niet echt weigeren.
Kiki wil voorin de auto zitten met hem. Hij krijgt het meisje in ieder geval zo ver dat de gordel wordt omgedaan. Zelf neemt Zeska dan maar plaats op de achterbank. Ze heeft er nauwelijks beenruimte, maar krijgt er tenminste genoeg lucht om weer rustig adem te kunnen halen.
Rutger start de auto en rijdt als vanzelfsprekend naar de straat waar Brigitte woont. Hij stopt op de hoek, buiten het zicht van het huis. Kiki stapt uit, drukt bij wijze van afscheid nog even een gekke bek op Rutgers raampje en bonkt dan op het glas aan Zeska’s kant. ‘Waar blijf je nou?’
`|` [[Volgende|1208]]
`|` [[Vorige|1206]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Rutger opent zijn ogen. Er kan niet veel tijd verstreken zijn. Zijn gordel heeft hij nog steeds om.
Hij start de auto. Hij kan terug naar zijn eigen huis rijden. Kiki heeft het laatste stuk naar Brigittes voordeur inmiddels met haar oppas te voet afgelegd.
Hij moet gaan. Er wacht iemand op hem thuis.
De kunstwerken in zijn hoofd zien net iets eerder dan Rutger dat Kiki’s oppas weer over straat loopt. Ze voelen net iets eerder dat hij het portier aan de passagierskant zal openen om haar nog een lift aan te bieden. Dat de oppas wel zal instappen, maar liever weer op de achterbank gaat zitten. Dat hij de achteruitkijkspiegel op haar ogen afstelt. En dat hij een cassettebandje zal starten, zodat het lijkt alsof er niets aan de hand is.
De kunstwerken in zijn hoofd beseffen net iets eerder dan Rutger zelf dat hij misschien toch niet naar huis wil. Niet nu.
`|` [[Volgende|1209]]
`|` [[Vorige|1207]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
Als ze Kiki heeft teruggebracht bij Brigitte, staat Rutgers auto er nog steeds, met draaiende motor.
Hij heeft haar al gezien. En te voet bereikt ze het archief niet meer voor sluitingstijd, berekent ze.
Zeska gaat weer op de achterbank zitten.
Hij start een cassettebandje. ‘Ik ben van de jaren tachtig,’ zegt hij, ‘sorry alvast daarvoor.’
`|` [[Volgende|1210]]
`|` [[Vorige|1208]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
‘Hoi,’ roept Kiki naar Rutger, ‘Ik wou na school naar jou toe, maar dat mocht niet van mama.’ Ze leunt even tegen Zeska aan. ‘Maar van mijn nieuwe oppas mag het wel.’
Rutger blijft in zijn deuropening staan, knippert met zijn ogen in de middagzon en lijkt Kiki niet in de gaten te hebben.
Kiki zwaait net zolang tot hij zijn blik van Zeska afwendt. Hij fronst als hij Kiki ziet, en kijkt weer vragend terug naar Zeska.
Zeska haalt haar schouders op.
‘Ik heb de buskaartjes van m’n eigen zakgeld betaald hoor,’ zegt Kiki.
Zeska moet iets zeggen nu, maar ze weet niet wat.
Kiki stampt en raakt (per ongeluk?) Zeska’s tenen. ‘Mogen we nou naar binnen of niet?’
Rutger doet langzaam een stap opzij in de deuropening. Samen met Zeska kijkt hij Kiki na, die door de gang naar de woonkamer huppelt.
‘Kiki heeft d’r jas binnenstebuiten aan,’ zegt hij zachtjes.
‘Kiki heeft al haar kleren binnenstebuiten aan,’ zegt ze. ‘Zo kwam ze uit school vanmiddag.’
Zeska stapt over de drempel en schampt Rutgers lijf in de smalle gang. Er gaat een vonk door haar heen, maar misschien was ze alleen maar statisch geladen.
`|` [[Volgende|1302]]
`|` [[Vorige|1210]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
Zeska staat in de woonkamer, een langgerekte kamer met net iets te weinig meubels erin. Er is wel een boekenkast, alleen vindt ze daar geen enkel werk in dat over kunst gaat.
‘Hee, er is tegenwoordig een tafel,’ zegt Kiki.
Rutger serveert thee. Kiki gaat aan tafel zitten, pakt een kopje, maar drinkt niet. Het duurt even voor Rutger opmerkt dat Kiki verwijtend naar hem blijft staren.
‘Nee,’ zegt hij. ‘Geen snoep hier. Je kunt een boterham krijgen.’
Kiki neemt een slok. ‘Ook goed. Met kaas.’
Rutger staart terug. ‘Je hebt echt honger, hè?’
Kiki drinkt haar kopje leeg en geeft geen antwoord.
Rutger loopt terug naar de keuken.
‘Jij gaat dit toch niet drinken,’ zegt Kiki tegen Zeska.
Voor Zeska haar mond open kan doen, is het tweede kopje ook leeg.
Zeska volgt Rutger naar de keuken. ‘Sorry, ik had niet door dat Kiki nog niet gegeten-’
‘Nee joh, dat is niet jouw schuld.’
Ze leunt tegen de muur naast het aanrecht en kijkt naar de stukjes boterham die Rutger snijdt.
‘Hebben we bezoek?’
Ze kent die stem.
Achter Rutger komt nog een deur op de keuken uit. In de opening van die deur
staat een vrouw. Een vrouw die klinkt als een stem op een cassettebandje. Een vrouw die klinkt als mam, maar die in werkelijkheid nooit haar moeder is geweest. Een vrouw die zich Aysel noemt.
`|` [[Volgende|1303]]
`|` [[Vorige|1301]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
De vrouw in de deuropening, de vrouw die niet haar moeder is, wat ze ook zegt, in het echt of op cassettebandjes, valt stil zodra ze Zeska ziet. De mond van de vrouw sluit niet helemaal na wat er is gezegd. De hand van de vrouw hangt net los van de deurpost, nog met de bedoeling om de keuken binnen te lopen.
Rutger houdt een ontbijtbordje in zijn handen met daarop stukjes boterham.
‘Dit is Kiki’s nieuwe oppas,’ zegt hij tegen de vrouw.
De vrouw legt haar hand weer op het deurkozijn en blijft naar Zeska kijken.
‘Is Kiki dan ook hier?’ vraagt de vrouw langzaam, langs Rutger heen, aan Zeska. Met precies dezelfde stem als op de cassettebandjes.
‘Aysel?’ playbackt Zeska, zonder dat Rutger het kan zien.
De ogen van de vrouw worden heel even een klein beetje groter.
‘Ja, die zit in de kamer,’ zegt Rutger. Hij legt zijn hand op de bovenarm van de vrouw.
Ze lacht even, zo abrupt dat Zeska ervan schrikt. ‘Hij heeft me zoveel over Kiki verteld,’ zegt de vrouw vlug, terwijl ze het bordje met de boterham van Rutger overneemt.
Zeska kijkt de vrouw aan en knikt. ‘Het is een bijzonder meisje.’
Aysel stapt snel de woonkamer in.
`|` [[Volgende|1304]]
`|` [[Vorige|1302]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
Zeska is met Rutger in een hoek van de keuken gaan staan, uit het zicht van Aysel en Kiki. Hij legt een hand op haar bovenarm, dezelfde hand als daarnet bij Aysel. Het voelt warm.
‘Ze stelde zich niet voor omdat ik haar geen naam heb gegeven,’ fluistert hij.
‘Is zij jouw-’
‘Tijdelijk. Tot er iemand is die haar echt nodig heeft.’ Hij ziet haar kijken. ‘O, maar ik- Zij- Nee joh, zulke dingen doe ik niet. Het gaat erom dat zij een idee, een verhaal heeft van wie ze is. Tijdelijk. Dat ze zich veilig voelt hier. Bij mij.’
In de woonkamer blijft het stil.
Rutger knijpt zachtjes in haar arm. Ze kijkt hem weer aan.
`|` [[Volgende|1305]]
`|` [[Vorige|1303]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
Hij zoent beter dan haar buurjongen. Maar het voelt heel raar.
Vanuit de woonkamer roept Kiki: ‘Zeska!’
Rutger laat haar los. Haar knieën zijn nog week als ze over de drempel van de keuken stapt.
Kiki heeft geen hap van de boterham gegeten en houdt de theepot voor zich uit, alsof iedereen die te dicht in de buurt komt met heet water zal worden overgoten.
Aysel zit naast Kiki aan tafel en drinkt uit het andere theekopje.
‘Ik wil naar huis,’ zegt Kiki.
`|` [[Volgende|1306]]
`|` [[Vorige|1304]]<h2>`|` 13 De deuropening</h2>
Zeska staat al op de gang, heeft haar jas al aan en die van Kiki in haar handen. Maar Kiki zelf is nog in de woonkamer en vertelt Rutger een lang verhaal over school, ook al riep ze een paar minuten geleden dat ze naar huis wilde.
In Zeska’s binnenzak zit haar walkman. Ze haalt er een cassettebandje uit en draait het een paar keer rond in haar handen. Kant A, kant B, kant A, kant B.
‘Heeft Brigitte je als oppas ingehuurd?’ vraagt de stem van het cassettebandje.
Zeska laat het bandje bijna vallen. Aysel leunt in de deuropening naar de woonkamer. Achter haar hoort Zeska Kiki nog steeds op verontwaardigde toon tegen Rutger praten.
Zeska stapt de woonkamer weer in en ontwijkt Aysels blik. Maar in het voorbijgaan drukt ze Aysel wel het cassettebandje in de handen.
‘Kiki, kom! We gaan. Laat Rutger met rust nou.’
Kiki trekt haar jas binnenstebuiten aan en marcheert richting de voordeur. ‘Jij bent stomste oppas ooit.’
Zeska draait zich naar Rutger toe om hem gedag te zeggen en ziet dat Aysel een arm om zijn middel heeft geslagen. Het cassettebandje is uit Aysels handen verdwenen.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1401]]
`|` [[Vorige|1305]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
Deze keer heeft Brigitte sandwiches gemaakt. Korstjes eraf, in driehoekjes gesneden, maar dan net niet helemaal identiek. ‘Anders zou je denken dat ze uit de fabriek komen, nietwaar Zeska?’
Het is haar eindelijk gelukt om tegen Brigitte zeggen dat ze liever thee heeft dan koffie. Ze heeft geen honger, maar ze weet ook niet wanneer ze weer honger gaat krijgen. Of wanneer ze weer iets te eten zal vinden. Dus ze pakt toch een sandwich. Zo onopvallend mogelijk kijkt ze even onder de salontafel. Daar ligt niemand.
Brigitte zit weer tegenover haar op de sofa. Ze wacht tot Brigitte vraagt om het dossier. Maar Brigitte zegt alleen maar: ‘Kiki vertelde me dat jullie van de week bij Rutger waren.’
Het duurt even voor Zeska’s mond leeg is. En daarna weet ze nog steeds niet wat ze moet zeggen. Wat ze wil zeggen.
Zeska zegt niets. Ze geeft Brigitte het dossier. Zo hoeven ze elkaar niet meer aan te staren.
‘Volgens Kiki heeft heeft hij weer iemand in huis.’ Brigitte bestudeert het dossier in haar handen, maar opent het niet.
Zeska maakt een bevestigend geluid.
Brigitte knikt, maar kijkt nog steeds naar de kaft. ‘Daar was ik al bang voor.’
‘Hij zorgt goed voor haar.’
Brigitte laat het dossier op de salontafel ploffen. ‘Ja, natuurlijk. Hij zorgt altijd goed voor ze. Hij behandelt ze als kwetsbaar antiek.’
‘Ik bedoel, hij zorgt goed voor Kiki.’
Brigitte kijkt op. ‘Maar hij is niet goed voor Kiki.’
Ze ontwijkt Brigittes blik.
Ze staat op en pakt haar jas van de rugleuning van de stoel.
Ze ritst haar jas dicht. Hij is te groot en bedrukt met een camouflageprint, veel te opvallend eigenlijk voor in de stad. Voor waar dan ook.
Voor ze bij de deur is, krijgt ze een paar sandwiches van de etagère zachtjes in haar handen gedrukt.
‘En hij is ook niet goed voor jou,’ zegt Brigitte.
Buiten stopt ze de sandwiches in haar jaszak.
`|` [[Volgende|1402]]
`|` [[Vorige|1306]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
Als Aysel ‘s nachts in bed ligt, kan ze Rutger horen woelen in de andere slaapkamer. Ze heeft het rolgordijn omhoog gedaan en kijkt naar de boom die zich in de achtertuin heeft verschanst. De takken hangen bijna in de dakgoot, de terrastegels naast de keukendeur komen omhoog. Verder groeit er niets meer in de tuin.
Ze heeft de plek van iemand anders ingenomen. Dat weet ze. Maar het lukt niet om iemand anders te zijn. Niet echt.
Het meisje dat hier had moeten liggen, dat nooit haar dochter had moeten zijn, weet zij wie ze is?
`|` [[Volgende|1403]]
`|` [[Vorige|1401]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
Aysel hoort Rutger niet meer woelen. Achter het plafond ritselt een muis. Ze staat op.
De woonkamer is nog grauw. Ze gaat voor de stereo op de koude vloer zitten.
Het meisje heeft haar een cassettebandje gegeven toen Rutger even niet keek. Aysel haalt het tevoorschijn en haar handen trillen.
Ze herkent het etiket. Het is een cassettebandje uit haar eigen verzameling. De twee schoenendozen met bandjes die ze had meegenomen uit het depot.
Aysel zet de koptelefoon op en start het cassettebandje. Ze hoort haar eigen stem.
Haar stem vraagt iets over de werking van medicijnen.
Het antwoord van de therapeut is gewist, overschreven door gebliep dat klinkt als een robot. Als de spelcomputer van Haralds zoon.
Ze drukt op Stop.
Buiten wordt het licht.
`|` [[Volgende|1404]]
`|` [[Vorige|1402]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
Buiten wordt het weer donker. Uit de stereo klinkt zachtjes muziek. Rutger zit tegenover Aysel aan tafel en schenkt twee glazen wijn in. Hij proost. Aysel voelt dat haar glas van plastic is en vraagt zich af wat voor glas Rutger in zijn handen heeft.
Ze nemen gelijke slokken.
‘Mis je Kiki?’ vraagt ze.
Hij zet zijn glas op tafel. ‘Het gaat niet om mij,’ zegt hij tegen het glas. ‘Het gaat om wat het beste is voor haar.’
Hij kijkt op, observeert Aysel terwijl ze een slok wijn neemt zonder dat hij hetzelfde doet.
‘Hoe vind je eigenlijk dat het gaat tussen ons?’ vraagt hij.
Ze tikt met een nagel op het plastic. ‘Hoe bedoel je?’
Hij schuift zijn glas van zich af en verbergt daarna zijn handen onder het tafelblad. ‘Ben je - ben je gelukkig?’
Aysel brengt haar glas naar haar mond, maar bedenkt zich. Ze zet het op tafel. Vouwt haar handen om het andere glas, het glas waar hij uit gedronken heeft. Dat is een echt glas.
Als ze de glazen naast elkaar plaatst, ziet ze nauwelijks verschil. Als ze de glazen elk in een andere hand houdt, warmen ze allebei op. Maar als ze allebei de glazen zou laten vallen, zou er één breken.
`|` [[Volgende|1405]]
`|` [[Vorige|1403]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
‘Hee, daar is je vaste klant.’ E staat op en laat Zeska alleen achter de informatiebalie zitten.
Zeska kijkt op van haar beeldscherm.
‘Hoi. Ik wil chocomel.’ Kiki komt net boven de balie uit en legt er een uitgebloeide paardenbloem op. Er vallen een paar pluisjes af. ‘Niet aankomen,’ zegt Kiki vlug, ‘ik doe alleen even mijn jas uit.’
Het is dinsdagochtend, tien uur.
‘Kiki, jij moet op school zijn nu.’
‘Het is vakantie.’ Kiki loopt om de balie heen en komt naast haar staan. ‘Geloof je me niet?’
‘Je hebt je schooltas bij je.’
Kiki schuift de tas weg onder de balie. Hij ziet er voller uit dan anders. Langs de zijkant hangt de mouw van een trui naar buiten.
Kiki pakt de paardenbloem en gaat op de grond zitten, met opgetrokken knieën.
Zeska haalt een bekertje lauw chocoladewater uit de automaat. Kiki neemt er een slok van en zet er dan de paardenbloem in.
`|` [[Volgende|1406]]
`|` [[Vorige|1404]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
Het is sluitingstijd.
‘Kom, pak je spullen,’ zegt Zeska, ‘dan gaan we.’ Ze raapt het bekertje met de uitgebloeide paardenbloem van de vloer.
Kiki komt overeind, graait de formulieren bij elkaar die de afgelopen uren zijn volgekliederd en stopt ze in een dossier dat toevallig bovenop de retourstapel ligt. ‘Waar woon je? En wat gaan we eten?’
Het bekertje ligt net in de prullenbak. Zeska houdt de paardenbloem er nog boven. ‘Ik woon nergens en wij gaan niks eten. Ik breng jou naar huis. Naar je moeder.’
Kiki plukt de paardenbloem uit haar hand, holt door de studiezaal en verdwijnt ermee de gang op. Zonder tas, zonder jas.
Zeska volgt een spoor van pluisjes, steeds dieper het archief in.
`|` [[Volgende|1407]]
`|` [[Vorige|1405]]<h2>`|` 14 Iemand in huis</h2>
De deur naar de zolder is op slot. Verzegeld zelfs. Iemand heeft er een printje naast gehangen met een telefoonnummer van de gemeente erop.
‘Waarom bellen we dat nummer gewoon niet?’ vraagt Kiki.
‘Dat nummer is voor de vleermuizen,’ zegt Zeska. ‘Niet voor ons.’
‘Kunnen we niet gewoon bij de vleermuizen slapen dan?’
‘Nee.’
‘Morgen ook niet?’
‘Het zit op slot tot eind maart, staat hier.’
De knipsels van vroeger. De schoenendozen met cassettebandjes. Zouden de vleermuizen erin slapen?
De dossiers. Zeska heeft half onthouden wat erin staat, maar zonder papier kan ze geen geld verdienen met wat ze weet.
Kiki staart naar het vel papier op de muur en zegt dan: ‘We gaan wel bij Rutger slapen.’
‘Nee. We gaan niet naar Rutger.’
Maar Zeska luistert niet naar zichzelf.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1501]]
`|` [[Vorige|1406]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Samen met Rutger richt Zeska Aysels slaapkamer in als een logeerkamer. Een logeerkamer voor Kiki.
Rutger heeft Kiki geld gegeven om pizza’s te gaan halen met Aysel.
‘Jij moet mee,’ had Kiki nog tegen hem gezegd, ‘Ik wil niet met die mevrouw.’
‘Ik ga morgen wel met je naar de bakker voor verse croissantjes. Maar dan moet je nu gewoon doen wat ik vraag.’
Kiki keek naar Aysel. ‘Hij gaat je dumpen hoor. Hij dumpt al zijn vriendinnen.’
Ze glimlachten, allemaal.
Zeska moet uitkijken dat ze Aysels naam niet uitspreekt waar Rutger bij is. Vriendin. Aysel is zijn vriendin.
Zeska pakt Kiki’s tas uit. Rutger haalt de garderobekast leeg en propt alle toebehoren van zijn vriendin in vuilniszakken. Hij heeft nog niets gezegd over waar zijn vriendin dan slaapt vannacht. Of waar Zeska zelf eigenlijk kan slapen.
Rutger neemt de vuilniszakken mee de kamer uit, geen idee waarheen. Zeska wil net de lakens van het bed halen als hij weer binnenkomt en haar tegenhoudt. Hij legt een stapeltje schoon beddengoed in de kast en gaat op het smalle bed zitten.
Zeska sluit de kast, pak Kiki’s tas van de vloer en plaatst zichzelf ermee naast hem op het bed. Ze houdt de tas op schoot. Ze kijkt naar de tas.
Ze hangt wel een beetje opzij. Voelt de pluizige mouw van Rutgers trui tegen haar wang.
‘Ben jij Kiki’s vader?’ vraagt ze.
Rutger pakt de tas uit haar schoot en legt hem op de zijne, maakt de sluiting open en dicht, open en dicht.
‘Dat kan een man niet zeker weten, toch?’ zegt hij zachtjes. ‘Niet zonder laboratorium, in elk geval.’ Open en dicht. Open.
‘Net zoals je niet zeker kan weten of iemand een kunstwerk is,’ zegt ze.
Hij sluit de tas en zet hem heel voorzichtig op de grond. Hij doet zijn schoenen uit voordat hij gaat liggen. Zeska niet.
`|` [[Volgende|1502]]
`|` [[Vorige|1407]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Zeska weet dat er niks aan haar te zien is.
Ze had wel verwacht dat het achteraf een beetje zeer zou doen. Maar naderhand voelt ze pijn op plekken waar ze niet aan had gedacht.
`|` [[Volgende|1503]]
`|` [[Vorige|1501]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
‘Ik ga pas slapen als je me iets voorleest’, zegt Kiki tegen Zeska.
Kiki blijft een paar minuten voor de boekenkast in de woonkamer staan, totdat Rutger roept dat het nu echt tijd is om naar boven te gaan. Kiki pakt het dikste en zwaarste boek dat bereikbaar is en duwt het in Zeska’s handen. Een geïllustreerde geschiedenis van de Koude Oorlog.
Ze zitten samen op het verschoonde bed en bekijken tekeningen van atoomkelders. Diagrammen over hoeveel meter dikke muren van beton, staal of zelfs sneeuw je nodig zou hebben om je tegen radioactieve straling te weren. Grafieken over het verloop van een nucleaire winter.
‘Het zou beter zijn als je honderd jaar zou kunnen slapen en dan weer voorzichtig buiten kon kijken hoe het met de wereld was,’ zegt Kiki. ‘En dan desnoods nog een keer honderd jaar zou kunnen slapen. Anders kun je net zo goed dood zijn.’
Zeska sluit het boek, stopt Kiki in, doet het licht uit en blijft nog even in de deuropening staan. Maar in plaats van ‘Welterusten’ zegt ze: ‘Morgen moeten we wel je moeder laten weten dat je hier bent.’
`|` [[Volgende|1504]]
`|` [[Vorige|1502]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
‘Ik ben er voor jou,’ heeft Rutger ooit tegen elk van de kunstwerken gezegd. Hij beloofde dat hij hen nooit met een ander zou bedriegen. Dat hij nooit iets zou zeggen als ‘Ik weet niet of ik nog wel van je houd.’ Omdat hij wist hoe het voelde om zulke dingen te horen.
Hij heeft zich altijd aan zijn belofte gehouden, want hij zorgde ervoor dat elk kunstwerk er niet meer was voordat het volgende zich aandiende. Hij zorgde ervoor dat het was alsof geen van hen er ooit was geweest.
De vrouw uit het bos zit in Rutgers woonkamer, aan tafel met Kiki’s oppas, maar dat zal niet lang meer duren. Rutger vult in de keuken het allerlaatste glas wijn voor de vrouw uit het bos.
Hij zet de fles terug op het aanrecht. Hij opent even een keukenkastje en sluit het weer. Kijkt in de besteklade.
Hij heeft het gevoel dat de kunstwerken hem bekijken. Dat ze hem plagen: ‘Weet je Rutger, we hebben het ons stuk voor stuk allemaal wel eens afgevraagd: Waarom is geen enkel bord, geen enkele mok, geen enkel stuk bestek in dit huis identiek aan een ander? Waarom heb jij nergens twee dezelfde exemplaren van?’
Achterin de lade, in een vakje met ook een paar pleisters en een strip paracetamol, liggen twee kleine medicijnflesjes die allang over de datum zijn. Het ene flesje is afgesloten met een druppelaar, het andere met een verstuiver.
Hij pakt het druppelflesje. Deze keer doet hij een dubbele dosis in de wijn. Onverdund.
Vanuit de logeerkamer boven klinkt een gil.
`|` [[Volgende|1505]]
`|` [[Vorige|1503]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Kiki is wakker geworden en roept om Rutger.
Zeska hoort hem in de keuken zachtjes vloeken en een lade met een klap sluiten. Hij rent de trap op.
Het klinkt alsof hij boven in de logeerkamer onderhandelt over de voorwaarden waaronder Kiki weer bereid is om te gaan slapen. Slokje water, nog iets voorlezen, deur op een kier. Rutgers vriendin kijkt net zoals Zeska omhoog naar het plafond. Ze zitten tegenover elkaar aan de eettafel, de enige plek in Rutgers woonkamer waar je kunt zitten. Hij heeft geen bankstel, geen fauteuils.
Rutgers vriendin staat op en loopt naar de stereo, misschien om muziek op te zetten die Kiki’s gejammer kan overstemmen. Maar Rutgers vriendin reikt met een hand achter het toestel, haalt een cassettebandje tevoorschijn en legt het voor Zeska op tafel.
Zeska herkent het getypte etiket. Het is het bandje dat ze zelf stiekem aan Aysel gegeven heeft.
Aysel knijpt even in haar hand.
Voordat één van hen iets kan zeggen, daalt Rutger alweer de trap af. Aysel snelt de keuken in en komt terug met drie wijnglazen. Twee zijn er nog leeg, eentje is al gevuld. Dan haalt Aysel nog de wijnfles.
De deur van de woonkamer gaat open.
Dat cassettebandje moet verdwijnen. Nu.
Aysel schenkt het laatste glas in terwijl Rutger binnenkomt. Hij kijkt verbaasd naar de drie wijnglazen.
Zeska maakt gebruik van de afleiding om het bandje onder tafel in haar broekband te stoppen.
Rutger kijkt van de glazen naar Aysel. Die zet de fles weg en glimlacht naar hem.
Dan kijken Aysel en Rutger allebei naar haar.
Zeska pakt een glas wijn en neemt met trillende handen een slok.
Ze had natuurlijk moeten wachten tot haar iets aangeboden werd. Tot er werd geproost.
Rutger en Aysel staren nog steeds.
Zeska klemt het glas in haar handen. Het voelt raar.
‘Goh’, zegt ze nog tegen Rutger, ‘Dat jij plastic wijnglazen hebt.’
Dan wordt alles zwart.
`|` [[Volgende|1506]]
`|` [[Vorige|1504]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Er ligt een meisje roerloos op de vloer van de woonkamer, in een plas wijn. Het verkeerde meisje.
Het is Kiki’s oppas. Rutgers hoofd gloeit en de kunstwerken giechelen.
De vrouw uit het bos staat naast hem.
‘Dus dat was je met mij van plan,’ zegt ze zachtjes.
Zijn ogen prikken. ‘Ik wilde dat je gelukkig zou worden. Jij verdient iemand die je gelukkig maakt.’
‘Je zou me hebben verkocht.’
Hij rent de keuken in en haalt nog net de gootsteen. Half verteerde brokken pizza klonteren samen in de afvoer.
Hij blijft boven de gootsteen gebogen staan. Hij blijft kokhalzen. Er komt nog steeds zuur in zijn mond op, ook al is zijn maag allang leeg. Hij hoort de vrouw rommelen in de besteklade. Ze weet waar de verstuiver ligt. Ze weet waar de medicijnen voor zijn bedoeld.
De vrouw die in natura betaald wilde worden. De vrouw die zichzelf wilde vervangen.
‘Ik neem de auto,’ zegt ze. ‘Ik breng haar naar Brigitte. Jij blijft hier, bij Kiki.’
Hij laat zichzelf langzaam op de vloer zakken. Gaat zitten, leunt met zijn rug tegen het gootsteenkastje.
Hij hoort geruststellend gefluister uit de woonkamer komen, en daarna dronken gestommel. Gerinkel op de gang als de autosleutels van het schaaltje op het kastje naast de kapstok worden gepakt.
De voordeur die dichtslaat. De motor van de auto die start.
Er loopt snot over zijn kin.
Het is stil. Om hem heen beloven de kunstwerken hem dat ze nergens heen gaan, dat ze bij hem blijven.
`|` [[Volgende|1507]]
`|` [[Vorige|1505]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Kiki staat de volgende ochtend om half zeven naast zijn bed en vraagt om croissants.
Laat haar maar even televisie kijken tot de bakker opengaat, zeggen de kunstwerken. Dat kan geen kwaad.
In de keuken schenkt hij alvast een beker melk voor haar in. Hij bekijkt haar een paar seconden vanuit de deuropening naar de woonkamer. Dan loopt hij met de beker melk terug naar het aanrecht. Achter de broodtrommel staan nog vijf verzegelde medicijnflesjes. Hij schroeft er eentje open en giet de hele inhoud van het flesje in de melk.
Kiki’s ogen blijven op het beeldscherm gericht terwijl hij de beker in haar handen drukt. Ze drinkt de melk in één keer op en reikt de beker weer naar hem. Ze kijkt nog steeds naar de televisie.
Er gebeurt niets.
Hij pakt de lege beker aan en gaat naast haar op de bank zitten. Nog een uur tot de bakker opengaat.
‘Na het ontbijt breng ik je naar je moeder,’ zegt hij.
`|` [[Volgende|1508]]
`|` [[Vorige|1506]]<h2>`|` 15 Een logeerkamer</h2>
Eerst voelt het alsof iemand een naald in haar voorhoofd steekt, boven haar neus.
Zeska opent haar ogen. Het blijft zwart, maar het is een zwart waar ze doorheen kan bewegen.
Dan voelt ze een doffe pijn in haar rug, haar ellebogen, haar heupen. Ze probeert zich om te draaien. Achter haar is alles glad en hard geworden. Een muur in het zwart.
Nee, die muur bevindt zich onder haar, niet achter. Die muur is een vloer. Ze ligt op de grond.
Iemand trekt haar overeind. Ze wil vragen wie, maar ze komt niet uit haar woorden.
Een tinteling trekt door haar lijf, vanuit haar voeten, omhoog door haar buik, haar borstkas en verdwijnt door haar kruin.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1601]]
`|` [[Vorige|1507]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Iemand helpt haar op een zachte bank en gespt haar vast.
Het is nog steeds zwart. Zeska zit stil, maar voelt dat de wereld om haar heen nu beweegt.
Haar zicht komt beetje bij beetje terug.
Ze zit achterin Rutgers auto.
Met die gedachte duwt ze zichzelf van de schrik meteen vanaf de achterbank naar voren. De veiligheidsgordel schuurt over haar sleutelbeen.
De bestuurder draait zich even naar haar om. Het is Aysel.
Er zit verder niemand anders in de auto. Zeska zakt weer terug tegen de achterbank
`|` [[Volgende|1602]]
`|` [[Vorige|1508]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
<i>A: The Cure - Seventeen Seconds
B: Orchestral Manoeuvres in the Dark - Architecture & Morality</i>
A: ‘Is het uit te houden?’
Z: ‘Misselijk. Maar het gaat. Als je maar rustig blijft rijden.’
A: ‘Weet je wat voor dag het is?’
Z: ‘Dinsdag. Gewoon dinsdag.’
A: ‘Weet je hoe je heet?’
Z: ‘Ja.’
A: ‘Vertel het me dan.’
Z: ‘Zeska.’
A: ‘Weet je wie ik ben?’
Z: ‘Jij bent Aysel. Jij bent echt. Ik niet.’
`|` [[Volgende|1603]]
`|` [[Vorige|1601]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Aysel doet het portier voor Zeska open en wil haar hand vastpakken om haar uit de auto te helpen, maar Zeska stapt er op eigen houtje uit. Ze loopt naar de voordeur. Aysel wil met haar meegaan, maar Zeska schudt haar hoofd.
Er zitten drie sloten in de voordeur en dat voelde voor Zeska altijd veilig. Maar van geen enkele sleutel heeft ze ooit een kopie gekregen. Ook niet toen ze wegging.
Want ze heeft ook nooit hardop tegen haar moeder gezegd dat ze wegging.
Zeska haalt één keer langzaam adem. Doet een stap naar achteren. Dan ziet ze een rond kartonnen bakje dat op de hoek van de drempel ligt. Een bakje van de ijssalon. Het is tot aan de rand gevuld met aarde. Er groeit wat onkruid in en er steekt een plastic lepeltje uit.
Mam nam altijd een bakje ijs, nooit een hoorntje.
Zeska raapt het bakje van de grond en schept de aarde eruit met het lepeltje. Drie sleutels liggen in een ondiep graf.
`|` [[Volgende|1604]]
`|` [[Vorige|1602]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
In elke kamer doet Zeska het licht aan en laat ze het branden.
De verhuisdozen zijn overal weg. Zelfs op zolder.
De keuken is nog nooit zo schoon geweest. De koelkast is leeg, maar in de kastjes is elk beetje ruimte tussen het servies en de pannen opgevuld met blikken groente, potten jam en zakken pasta en rijst.
Mam had een hele reeks planken aan de muur van haar kamer geschroefd, maar zij noch Zeska had er ooit iets op gezet. Nu staan de planken vol met prentenboeken, videobanden, sciencefiction-paperbacks en CD’s. De garderobekast puilt uit van de jurken, met de depotlabels er nog aan.
Op haar bed ligt een stapeltje handdoeken, zo keurig opgevouwen dat Zeska ze niet durft te verplaatsen. Ze laat het licht aan en gaat liggen. Ze vouwt zichzelf om het stapeltje heen en valt in slaap.
`|` [[Volgende|1605]]
`|` [[Vorige|1603]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Aysel gaat weer in Rutgers auto zitten en kijkt hoe het meisje een huis binnengaat dat ze haar ouderlijk huis noemt en dat nooit haar ouderlijk huis geweest is. Aysel heeft haar gordel wel weer omgedaan, maar start de auto niet. Ze ziet de ramen van het huis één voor één oplichten.
Een paar uur later wordt Aysel wakker achter het stuur. De lichten in de ramen branden nog steeds. Het is alsof ze de hele straat grauw maken. In de verte verbleekt zelfs de lucht.
Ze kijkt naar de overkant van de straat. Daar stond ooit ook een huis. Een huis met een zwembad in de achtertuin, aan de rand van het bos. Achter prikkeldraad staan nu verkoolde resten van bomen. Tussen het prikkeldraad en de stoep is het terrein geëgaliseerd. Er is een bord in de braakliggende grond gehamerd: TE KOOP.
Er loopt iemand langs het bord. Een jongen in een roze T-shirt dat knelt onder zijn oksels, dat net niet tot aan zijn broekband reikt.
De jongen die ze nooit Daan mocht noemen banjert door het zand naar het prikkeldraad. Vlak voor de afzetting gaat hij op de grond zitten, met zijn rug naar het afgebrande bos. Hij draagt een zonnebril, dus ze kan niet zien of hij haar ziet, of dat hij alleen naar de brandende lichten in het huis van het meisje kijkt.
Aysel stapt uit de auto en steekt de straat over.
`|` [[Volgende|1606]]
`|` [[Vorige|1604]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
A: ‘Hee. Wat doe jij hier?’
D: ‘Het is zaterdagochtend. Ik houd me aan m’n bezoekregeling. Jij had er toch ook eentje?’
A: ‘Wat erg van jullie huis. Ik zag het bord van de makelaar. Je vader komt dus niet meer terug?’
D: ‘Kan mij dat een flikker schelen.’
A: ‘Ik heb jou ook gemist.’
D: ‘Bedankt nog, voor de spelcomputer. En de taperecorder. Ik heb ook nog iets van jou trouwens. Hier.’
A: ‘Dus jij had ‘m? De hele tijd?’
D: ‘Niemand wist waar je was gebleven.’
A: ‘Ik ben zo stom geweest om de andere oorbel weg te gooien. Ik dacht dat ik deze toch nooit meer terug zou vinden.’
D: ‘Hou ‘m toch maar.’
A: ‘Dank je.
A: ‘Zeg, ik- Ik moet gaan nu.’
D: ‘Het is <i>Daan</i>. Dat weet je. Je mag <i>Dag, Daan</i> zeggen.
D: ‘Hoor je me? Waar ga je nu weer heen?’
D: ‘Prima. Hoepel maar weer op.’
`|` [[Volgende|1607]]
`|` [[Vorige|1605]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Aysel heeft de auto bij het Centraal Militair Hospitaal geparkeerd. Ze mag wachten in de kamer met het stilleven, aan het eind van de gang.
De therapeut komt binnen en legt een rol koekjes op tafel.
Ze vertelt haar verhaal en de therapeut luistert. Ze noemt de therapeut weer bij haar voornaam.
De therapeut begrijpt het. De therapeut denkt mee. De therapeut schrijft een adres voor haar op een briefje.
Aysel bedankt de therapeut en legt uit aan wie haar commissie kan worden uitbetaald.
`|` [[Volgende|1608]]
`|` [[Vorige|1606]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Aysel belt aan bij het adres. Ze hoort de voordeur van het slot gaan. Er wordt opengedaan door een vrouw die haar moeder had kunnen zijn.
De vrouw probeert uit te leggen dat ze zich niets laat verkopen.
Ze onderbreekt de vrouw zachtjes. ‘Dat weet ik, dat weet ik. Het is goed, mam.’
De vrouw zwijgt, met open mond. Ze kijken elkaar aan. De ogen van de vrouw lijken vochtiger te worden. De vrouw stapt opzij en geeft haar de ruimte om naar binnen te gaan.
Ze hoeft nooit meer Aysel te zijn.
`|` [[Volgende|1609]]
`|` [[Vorige|1607]]<h2>`|` 16 Dinsdag</h2>
Zeska heeft zich aangemeld als vrijwilliger voor de vleermuisbrigade van het archief. Straks, als de vleermuizen weer ontwaken uit hun winterslaap, moet er altijd iemand in het pand aanwezig zijn die ze kan hanteren. En ze denkt dat ze dat wel kan. Ze zou het fijn vinden, in ieder geval, om ze te kunnen helpen.
Brigitte komt bijna iedere week naar de studiezaal. Tussen de dossiers die Brigitte na inzage weer bij haar inlevert, vindt Zeska af en toe wat bankbiljetten. Ze kan ervan leven, ze heeft niet veel nodig. Met het geld erbij dat mam soms overmaakt is het genoeg.
Thuis ordent ze alle post voor ene Aysel ook in dossiermappen, voor de zekerheid. Verzekeringen, het pensioenfonds en hypotheekoverzichten, ook al wordt alles automatisch bij- en afgeschreven.
Het ijsbekertje met onkruid staat in de vensterbank van de woonkamer. De plantjes groeien hard.
De slaapkamer van haar moeder laat ze zoals hij is. Maar op zolder heeft ze een logeerkamer ingericht. Daar ligt altijd een stapeltje schone handdoeken op het bed.
Wacht. Er belt iemand aan beneden.
Ze pakt de drie voordeursleutels.
`|` <i>Einde.</i>
`|` [[Vorige|1608]]<h2>`|` 10 Het oefenterrein </h2>
Op een zaterdagochtend aan het begin van de herfst, een paar weken nadat hij het buurmeisje voor het laatst heeft gezien, ontdekt Daan dat er hekken voor de gesmolten brievenbus zijn geplaatst. Hij klimt over de hekken heen.
Zijn vader heeft betaald voor zware machines die de fundering en het zwembad eindelijk zullen uitgraven. Hij gaat vlak voor de machines in het zand zitten.
Zijn vader heeft een aannemer ingehuurd. Daan scheldt de aannemer uit, terwijl hij in het zand blijft zitten.
De aannemer belt zijn vader. Zijn vader belt zijn moeder. Zijn moeder komt aanrijden in de auto die ze destijds van zijn vader heeft gekregen in de boedelscheiding. Ze opent de passagiersdeur.
Daan stopt met schelden. Begraaft zijn handen zwijgend in het zand.
Hij balt zijn vuisten, staat op en laat het zand in zijn broekzakken lopen. Hij klimt weer over de hekken heen en gaat op de bijrijdersstoel zitten.
Zijn moeder vraagt hem de deur te sluiten. Dan start de motor.
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1101]]
`|` [[Vorige|1011]]<h2>`|` 12 Kindertekeningen</h2>
<i>A: U2 - Boy
B: Depeche Mode - Speak & Spell</i>
R: ‘Dus jij bent Brigittes nieuwe assistent?’
Z: ‘Zo noemt zij het. Maar ik ben niet bij haar in dienst. Ik werk in het archief. Ik doe onderzoek naar kunst. Naar kunstwerken.’
R: ‘Voor Brigitte.’
Z: ‘Voor mezelf.’
R: ‘Heb je dan wel eens een echt kunstwerk in je bezit gehad?’
Z: ‘Nee.’
R: ‘Hoe kun je dan-’
Z: ‘Daar gaat het niet om. Ik zit niet in de handel. En ik ben niet jouw vervanger.’
R: ‘Als je onderzoek doet, zit je al in de handel. Of je dat wilt of niet. Welkom. En je doet het goed met Kiki trouwens.’
Z: ‘Jij deed het beter bij Kiki. En niemand is vervangbaar.’
`|` <i>Einde van dit hoofdstuk.</i>
`|` [[Volgende|1301]]
`|` [[Vorige|1209]]